ECLI:NL:GHSHE:2015:3891

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
HR 200 174 081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 17 juli 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante niet naar behoren voldeed aan haar informatie- en sollicitatieplicht. De appellante, die in de schuldsaneringsregeling was opgenomen sinds 6 februari 2013, had volgens de rechtbank onvoldoende informatie verstrekt aan haar bewindvoerder en had niet voldoende gesolliciteerd. De bewindvoerder had opgemerkt dat de appellante gedurende een periode van 18 maanden niet aantoonbaar aan haar sollicitatieverplichting had voldaan, wat leidde tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling niet langer kon voortduren.

In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat zij wel degelijk aan haar verplichtingen voldeed en dat haar omstandigheden, zoals haar medische situatie en de zorg voor haar dochter, haar sollicitatie-inspanningen beperkten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante de informatieverplichting niet naar behoren was nagekomen en dat zij een nieuwe, bovenmatige schuld had laten ontstaan bij de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoende had gesolliciteerd en dat haar verweer niet opging. De appellante had geen verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht ingediend, ondanks haar beperkingen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellante haar kunnen worden verweten en dat er geen aanleiding was om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar haar arbeidsgeschiktheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds moest worden beëindigd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.174.081/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13.84 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Joosen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (1 t/m 11), ingekomen ter griffie op 23 juli 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, vast te stellen dat zij vooralsnog de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren is nagekomen en er geen nieuwe schulden zijn ontstaan en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds zal worden beëindigd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Joosen.
- de heer [bewindvoerder 1] , waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder 2] , hierna te
noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 14 oktober 2014, 16 december 2014 en 9 juli 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 30 juli 2015 (producties 12 en 13), 9 september 2015 (producties 14 t/m 21) en 11 september 2015 (productie 22);
- de verslagen (nrs. 1 t/m 4) en het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de rechter-commissaris zoals ontvangen van de bewindvoerder op 9 september 2015 en de brief van de bewindvoerder d.d. 11 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 6 februari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de rechter-commissaris d.d. 4 april 2014 tussentijds beëindigd, omdat [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Als onweersproken staat vast dat schuldenares ondanks schriftelijke verzoeken vanaf aanvang van de regeling niet of slecht de verzochte informatie aan de bewindvoerder heeft verstrekt en dat zij zelfs na de zitting van 14 oktober 2014 nauwelijks informatie aan de bewindvoerder heeft opgestuurd. (…)
Van het schenden van de inlichtingenplicht kan naar het oordeel van de rechtbank aan schuldenares een verwijt worden gemaakt. (…)
Als onweersproken staat vast dat schuldenares vanaf 1 juli 2013 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Schuldenares heeft zich daarmee volstrekt onvoldoende ingespannen om betaald werk te vinden, teneinde zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.”
Hoewel de rechtbank de schuldsaneringsregeling mede heeft beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep niets vastgesteld omtrent het laten ontstaan van nieuwe, bovenmatige schulden.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] betwist dat zij de informatieverplichting heeft geschonden, zij heeft immers alle stukken, zoals door de bewindvoerder in haar schrijven van 16 maart 2015 verzocht, voor zover in haar bezit reeds bij de bewindvoerder aangeleverd. Daarbij acht [appellante] het merkwaardig dat de bewindvoerder stelt dat zij niet of nauwelijks aan haar informatieplicht zou hebben voldaan. Op haar partner is immers hetzelfde traject van toepassing en zij stuurt zowel voor haarzelf als voor haar partner alle stukken naar de bewindvoerder, maar haar partner is nimmer door de bewindvoerder aangesproken op de nakoming van zijn informatieplicht. Met betrekking tot de sollicitatieplicht merkt [appellante] op dat tot 19 december 2013 de Ziektewet op haar van toepassing was en dat zij, nu zij diverse beperkingen heeft, ook enkel kan solliciteren op een beperkt aantal functies. Zij had voor de vorm wel kunnen solliciteren naar vacatures waarvoor zij niet geschikt is, echter dat schiet naar het idee van [appellante] het doel van de sollicitatieverplichting voorbij. Het ontbreken van sollicitaties is [appellante] naar haar idee dan ook niet aan haar toe te rekenen, althans niet te verwijten, nog los van het feit dat het haar ontbreekt aan opleiding terwijl bij het merendeel van de vacatures wordt gevraagd naar specifieke opleidingen. Zij heeft geen rijbewijs en dus is zij in haar mobiliteit beperkt en zij heeft bovendien de zorg voor haar zes jaar oude dochtertje. Overigens heeft [appellante] de bewindvoerder verzocht om een vrijstelling van de sollicitatieplicht, maar deze heeft, ondanks haar toezegging bij schrijven van 31 december 2013, daartoe nimmer een verzoek bij de rechter-commissaris gedaan. [appellante] werkt inmiddels wel, want zij bezorgt gedurende 12 tot 16 uren per week een tweetal regionale dagbladen. Daarnaast heeft zij gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling circa veertig open sollicitaties verricht. Aangaande de nieuwe schulden merkt [appellante] tot slot op dat de schuld aan Intrum Justitia een oude schuld betreft, de schuld aan CZ inmiddels geheel is voldaan en dat zij reeds aan het aflossen is op haar schuld aan de Belastingdienst. Hierbij geeft zij aan dat zij deze schuld vanuit haar vrij te laten bedrag in zijn geheel conform afspraak zal kunnen aflossen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat er naar haar idee, naast haar almaar zorgelijker wordende medische situatie, recentelijk ook sprake is van positieve ontwikkelingen. Zo heeft zij een beroep gedaan op maatschappelijk werk, een tweetal bezorgbaantjes weten te verwerven en diverse open sollicitaties verricht. Voorts benadrukt [appellante] haar beperkte mogelijkheden met betrekking tot het verwerven van een betaalde arbeidsbetrekking. [appellante] is naar eigen zeggen niet alleen medisch beperkt. Er is ook sprake van een geografische beperking, nu zij niet over een rijbewijs beschikt, het openbaar vervoer in haar woonplaats volgens [appellante] niet goed is geregeld en zij vanwege haar fysieke beperkingen ook geen grote afstanden kan fietsen. [appellante] richt zich dan ook uitsluitend op vacatures welke gelegen zijn binnen een straal van 10 kilometer van haar woonplaats. Ook de zorg voor haar dochtertje speelt hierbij nog een rol, [appellante] geeft aan dat haar dochtertje iedere dag om half vier uit school komt zodat zij niet in staat is om na dit tijdstip nog (betaalde) arbeid te verrichten. Desgevraagd stelt [appellante] dat zij al deze beperkingen, ook wanneer haar schuldsaneringsregeling al dan niet met een verlenging zou voortduren, naar haar idee aan de orde zullen blijven.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Met betrekking tot het nakomen van de informatieplicht merkt de bewindvoerder op dat de inkomensspecificaties (Axender) vanaf 25 juni 2015, de bankafschriften van de leefgeldrekening met volgnummer 2 en 3 van 2014 alsmede 3, 4 en 5 van 2015 en de gewijzigde voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2014 met beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] nog immer ontbreken. Voorts heeft [appellante] over de maanden juli 2013 tot en met september 2014, april 2015 tot en met juni 2015 en augustus 2015 geen sollicitatiebewijzen overgelegd en met betrekking tot de maand juli 2015 uitsluitend sollicitatiebevestigingen. Er is derhalve 18 maanden niet aantoonbaar aan de sollicitatieverplichting voldaan. Ook is ten aanzien van de openstaande aanslag inkomstenbelasting 2013 nog geen betalingsbewijs ontvangen. De bewindvoerder is van mening dat reeds voor het gedurende een totale periode van 18 maanden niet aantoonbaar solliciteren een tussentijdse beëindiging dan wel verlenging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd zou zijn. Nu [appellante] evenwel zeer recent een verklaring van haar huisarts heeft overgelegd met recente aandoeningen adviseert de bewindvoerder het hof te bevelen dat [appellante] zal worden gekeurd om haar huidige arbeidsgeschiktheid te bepalen alvorens te besluiten de regeling al dan niet met een termijn van 12 maanden te verlengen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder stelt dat [appellante] zeer wel op de hoogte is van de strekking en reikwijdte van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Deze zijn [appellante] zowel bij de indiening als bij de honorering van haar toelatingsverzoek op schrift uitgereikt en haar door de bewindvoerder bij gelegenheid van het eerste huisbezoek nogmaals gedetailleerd uiteengezet. Desondanks blijft [appellante] , ondanks herhaalde waarschuwingen, structureel tekortschieten in de nakoming hiervan. De bewindvoerder is van mening dat [appellante] de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling veel te lichtvaardig opneemt. Als voorbeeld noemt de bewindvoerder de door [appellante] zelf in het leven geroepen straal van 10 kilometer van haar woonplaats daar waar het haar sollicitaties betreft. [appellante] laat, wederom ondanks herhaalde waarschuwingen, haar thuisbelangen prevaleren boven de belangen van haar schuldeiseres in de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder heeft het verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting, zelfs na de zitting van 14 oktober 2014, niet naar behoren is nagekomen. Door dit gebrek aan informatie is de bewindvoerder niet in staat om te controleren of [appellante] naar behoren aan de eveneens voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht heeft voldaan en om het vrij te laten bedrag en daaraan gekoppeld de boedelafdracht te berekenen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.3.
Overigens staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk bij herhaling heeft aangegeven, tevens vast dat [appellante] ook de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het verweer van [appellante] , dat zij diverse fysieke beperkingen heeft, het haar ontbreekt aan opleiding terwijl bij het merendeel van de vacatures wordt gevraagd naar specifieke opleidingen, zij geen rijbewijs heeft en dus in haar mobiliteit beperkt is en zij bovendien de zorg heeft voor haar zes jaar oude dochtertje, snijdt naar het oordeel van het hof geen hout. Nadat de ziektewetperiode van [appellante] op 19 december 2013 was beëindigd was voor haar de sollicitatieverplichting onverkort van kracht en had het, nu zij immers van mening is dat er voor haar met betrekking tot het verrichten van arbeid diverse beperkingen bestaan, nadrukkelijk op haar weg gelegen om zich arbeidstechnisch te laten keuren en aansluitend het keuringsrapport aan haar bewindvoerder te doen toekomen opdat deze op basis hiervan bij de rechter-commissaris een verzoek tot een (gedeeltelijke) vrijstelling van de sollicitatieplicht had kunnen indienen. Dit is allemaal echter door [appellante] niet gedaan. [appellante] heeft derhalve zelf, zonder overleg met de bewindvoerder en zonder toestemming van de rechter-commissaris, besloten om minder te gaan solliciteren dan in het kader van de schuldsaneringsregeling van haar werd verwacht. Het hof rekent het [appellante] hierbij zwaar aan dat zij zelfs na de zitting van 14 oktober 2014 ook ten aanzien van deze kernverplichting haar gedragingen niet heeft verbeterd.
3.8.4.
Daarbij komt dat [appellante] , zoals door haar ook in haar beroepschrift is erkend, een nieuwe en gelet op de hoogte van haar vrij te laten bedrag bovendien bovenmatige schuld heeft laten ontstaan bij de Belastingdienst. Het binnen de schuldsaneringsregeling laten ontstaan van een nieuwe schuld is ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub d in beginsel niet toegestaan. Het hof rekent het [appellante] zwaar aan dat deze nieuwe schuld voor [appellante] klaarblijkelijk geen aanleiding is geweest om haar sollicitatieactiviteiten te gaan intensiveren. Integendeel, [appellante] heeft volhard in het welbewust in onvoldoende mate solliciteren en daarmee zich de belangen van ook deze nieuwe schuldeiser onvoldoende aangetrokken.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.5.
Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid van [appellante] (alvorens te beslissen over een eventuele verlenging), zoals door de bewindvoerder –zij het met het nodige voorbehoud- is geadviseerd. Een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schuld en de eventuele boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie door [appellante] niet aan de bewindvoerder is toegezonden – ontbreekt, althans is in hoger beroep niet overgelegd. Het hof acht een verlenging in dit geval, ook gelet op de ernst van de tekortkomingen, niet opportuun.
3.9.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, D.A.E.M. Hulskes en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.