Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/251200/HA ZA 12-733)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
3.De beoordeling
een beslissing gegeven inzake rechtsvorderingen die zijn ingesteld vóór 10 januari 2015 en die onder die verordening[hof : zijnde de EEX-Vo]
vallen” als bedoeld in artikel 66 lid 2 voornoemd.
CISG-AC Opinion No. 13 Inclusion of Standard Terms under the CISG’.In die opinion overweegt de Advisory Council ten aanzien van het door de rechtbank in r.o. 2.7 van het tussenvonnis van 23 januari 2013 genoemde arrest van het Bundesgerichtshof van 31 oktober 2001 dat daaraan door een aantal lagere gerechten in Duitsland en Nederland de te strikte uitleg is gegeven dat de algemene voorwaarden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst ter hand moeten worden gesteld of worden toegestuurd. De Advisory Council geeft in voormelde advisory opinion een (niet-limitatieve) opsomming van de gevallen waarin een partij geacht mag worden een redelijke mogelijkheid tot kennisname van algemene voorwaarden te hebben gehad:
“
3.1 Where the terms are attached to a document used in connection with the formation of the contract or printed on the reverse side of that document;3.2 Where the terms are available to the parties in the presence of each other at the time of negotiating the contract;3.3 Where, in electronic communications, the terms are made available to and retrievable electronically by that party and are accessible to that party at the time of negotiating the contract;3.4 Where the parties have had prior agreements subject to the same standard terms.”
advisory opinionheeft de rechtbank in het tussenvonnis in incident van 23 januari 2013 (r.o. 2.8) naar het oordeel van het hof ten onrechte in het enkele niet toegezonden zijn van de algemene voorwaarden van [geintimeerde] al een grond voor de niet toepasselijkheid van de algemene voorwaarden gelegen geacht. Dat neemt niet weg dat naar het oordeel van het hof in dit geval niettemin van een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de algemene voorwaarden geen sprake is geweest nu [geintimeerde] uitsluitend onderaan het briefpapier waarop zij de offertes heeft uitgebracht en de opdracht heeft bevestigd (van welke bevestiging [appellante] betwist dat zij deze heeft ontvangen) met een voorgedrukte zinsnede verwijst naar een toepasselijk zijn van haar algemene vooraarden en het gedeponeerd zijn van die voorwaarden ter griffie van de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch. Dit geldt temeer nu het gaat om een zinsnede in de Nederlandse taal terwijl de offertes in de Duitse taal zijn gesteld en, gelet op onder meer het gespreksverslag van de bespreking van 8 februari 2011 (prod. 5 inl. dagv.), Duits kennelijk de voertaal is geweest tussen partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst.
inbedrijfstellingvan de banden in Oekraïne begeleiding kan bieden. Over een montage door [geintimeerde] van de banden wordt in voormelde offerte niet gesproken. Ook in het gespreksverslag (prod. 5 inl. dagv.) wordt over een montage voor rekening van [geintimeerde] niet gesproken. In dat verslag wordt daarentegen wel vermeld dat [geintimeerde] bevestigingsbeugels zal leveren voor de montage van ‘Lichtschranken’, hetgeen juist wijst op een montage door [appellante] zelf ten behoeve waarvan [geintimeerde] haar enkele onderdelen zal leveren. De rechtbank heeft in de getuigenverklaringen terecht een bevestiging gelegen geacht van de door [geintimeerde] gestelde afspraak ten aanzien van het niet overeengekomen zijn van een montage door [geintimeerde] . Naar het oordeel van het hof is de rechtbank daarmee terecht tot de conclusie gekomen dat een uitvoering heeft plaatsgehad zoals door [geintimeerde] geoffreerd. Het hof schaart zich achter de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
“ (…) bezugnehmend auf unseres Besuch in Ihrem Hause am 8. Februar und Ihrem Telefonat vom 11. Februar freut es uns Ihnen untenstehend unser definitives Angebot übermitteln zu können (…)”,acht het hof het, mede gelet op de verwijzing door [appellante] zelf in latere correspondentie (en ook in de “Bestellung” van 16 februari 2011) naar het Angebot van 14 februari 2011, aannemelijk dat die vastlegging, zoals door [getuige 1] verklaard, in voormeld aanbod is gerealiseerd en niet in de “Bestellung” van 16 februari 2011. Het hof acht de toevoeging van [getuige 1] , dat voor hem het document van 16 februari 2011 maatgevend is, bovendien zinledig nu dit niets zegt over de vraag of dat document het tussen partijen op 8 februari 2011 besprokene bevat.
levering af fabriek in [vestigingsplaats] ’is overeengekomen en dat zij begin mei na het gereed komen van twee van de drie transportbanden contact heeft opgenomen met [appellante] om de lijnen in [vestigingsplaats] te komen controleren (dagv. 26) en dat wederom heeft gedaan bij het gereed zijn van de derde band (dagv. 30 + 31). [geintimeerde] stelt in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg verder dat zij de banden op transport heeft gezet naar [vestigingsplaats] (dagv. 26 + 35), de eerste twee banden na een bericht van [appellante] dat zij niemand beschikbaar had om in [vestigingsplaats] te komen controleren en dat de banden maar op transport moesten worden gesteld, de derde na een controle door [appellante] in [vestigingsplaats] . Naar [geintimeerde] terecht stelt, dient onderscheid te worden gemaakt tussen de levering zoals die ingevolge de overeenkomst dient plaats te hebben en de uiteindelijke feitelijke aflevering van de zaak. Uit het feit dat [geintimeerde] stelt dat zij op verzoek van [appellante] de banden aan een transporteur heeft afgegeven om deze naar [vestigingsplaats] te transporteren, kan niet worden geconcludeerd dat [geintimeerde] daarmee zou hebben erkend dat de levering ingevolge de overeenkomst in [vestigingsplaats] heeft plaatsgehad. Door te verwijzen naar een overeengekomen levering
‘Ab werk [vestigingsplaats] ’(prod. 4 en 6 inl. dagv.) en naar een uitnodiging aan [appellante] om de zaken in [vestigingsplaats] te komen controleren, heeft [geintimeerde] zich duidelijk op het standpunt gesteld dat de zaken in [vestigingsplaats] moesten worden geleverd en zijn geleverd.
dat in de bestelling van 16 februari 2011 twee zaken waren overeengekomen die niet waren overeengekomen, dat hij daarover telefonisch contact heeft opgenomen met de heer [getuige 1] van [appellante] en [getuige 1] op die onjuistheid heeft gewezen, en dat [getuige 1] aangaf dat dat inderdaad het geval was en verzocht een orderbevestiging te sturen waarin dat wel juist was vermeld. Aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de getuige [getuige 4] draagt naar het oordeel van het hof bij dat ook volgens de aan de zijde van [appellante] gehoorde getuige [getuige 1] tussen partijen bij de bespreking op 8 februari 2011 overeenstemming is bereikt en dat deze getuige op de vraag, of hij de brief van 18 februari 2011 van [geintimeerde] kende, ontwijkend en niet concreet heeft geantwoord. Op die vraag antwoordde deze getuige:
“Deze brief is voor mij niet relevant en ik kan deze vraag niet beantwoorden.”Naar het oordeel van het hof doet de verklaring van [getuige 1] dan ook geen afbreuk aan de wel concrete en gedetailleerde verklaring van [getuige 4] .