ECLI:NL:GHSHE:2015:379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.700-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot schuldsanering en beoordeling van de relatie tussen schuldenaar en verhuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Limburg had eerder op verzoek van de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen zou hebben voldaan. De bewindvoerder stelde dat de appellant een affectieve relatie had met zijn verhuurster en dat hij dit niet tijdig had gemeld, wat zou leiden tot benadeling van de schuldeisers. De appellant betwistte deze claims en stelde dat hij de bewindvoerder tijdig op de hoogte had gesteld van zijn samenwoning met de verhuurster.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 21 januari 2015 heeft het hof de appellant en de bewindvoerder gehoord. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er al geruime tijd een liefdesrelatie bestond tussen de appellant en de verhuurster. Het hof concludeerde dat de appellant zich aan zijn informatieverplichting had gehouden en dat de huurpenningen marktconform waren.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de noodzaak voor bewindvoerders om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.700/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/500 F + C/04/12/32 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F.G.J.W.C. Gielen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2012 te bekrachtigen, althans te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling nog steeds op hem van toepassing is, althans deze wederom op hem van toepassing te verklaren, eventueel met verlenging van de looptijd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Gielen.
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 december 2014;
- het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellant], ingekomen ter griffie op 8 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 25 januari 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank volgt de bewindvoerder in haar conclusie dat er kennelijk al zeer geruime tijd sprake was van een liefdesrelatie tussen de schuldenaar en mevrouw [partner van appellant]. Zulks blijkt uit de door de bewindvoerder overgelegde facebookpagina’s. (…) Ook uit de foto’s en berichtjes van vόόr deze datum (opm. hof: dat is 1 augustus 2014) op de facebookpagina van de schuldenaar zelf blijkt van een verwevenheid tussen diens familie en die van mevrouw [partner van appellant], waarvan in een gebruikelijke relatie huurder-verhuurder geen sprake is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat de schuldenaar zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en daarmee niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat het aan de van de schuldenaar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft de bewindvoerder op 20 augustus 2014 uit eigen beweging op de hoogte gesteld van het feit dat hij per 1 augustus 2014 met [partner van appellant] was gaan samenwonen. Hij heeft zich naar zijn mening dan ook aan zijn voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) inlichtingenplicht gehouden. Daarbij komt dat volgens [appellant] doorgaans niet exact kan worden vastgesteld wanneer een relatie daadwerkelijk is verworden tot een liefdesrelatie. Het feit of er al dan niet samen een keer iets is ondernomen door hem en [partner van appellant] en of daar zaken van zijn geplaatst op het internet, is naar het idee van [appellant] voor de beoordeling of er al dan niet sprake zou zijn van een liefdesrelatie niet doorslaggevend. Daarbij komt dat de kwestie met betrekking tot de liefdesrelatie al veel eerder aan bod is geweest maar destijds niet tot een (eerder) beëindigingsverzoek heeft geleid omdat daarvoor kennelijk onvoldoende aanleiding bestond. Pas nadat deze liefdesrelatie door [appellant] aan de bewindvoerder is gemeld is dat door de bewindvoerder aangegrepen om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. [appellant] stelt dat dit voelt alsof zijn goede gedrag wordt bestraft; hij heeft de bewindvoerder enkele maanden voordat de schuldsaneringsregeling zou worden beëindigd op eigen initiatief ingelicht. Het is dus niet zo dat hij een en ander voor de bewindvoerder verborgen heeft willen houden.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat de huurprijs welke hij voor de door hem bij [partner van appellant] gehuurde kamer maandelijks betaalde wel degelijk marktconform was. Bij deze huurprijs waren immers gas, water en licht inbegrepen en bovendien betrof het de huur van een gemeubileerde kamer. Voorts stelt [appellant] dat de door de bewindvoerder gememoreerde Facebookberichten niet op zijn Facebookpagina staan. Daar komt volgens [appellant] bovendien bij dat, gelet op de wijze waarop zij zijn geformuleerd, deze berichten ook voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Er kan op basis van deze berichten dan ook niet zonder meer worden gesteld en/of aangenomen dat er sprake is van een liefdesrelatie welke al enige jaren zou bestaan. Tot slot benadrukt [appellant] dat er eerst in juni 2014 sprake was van wederzijds amoureuze gevoelens tussen hem en [partner van appellant] en dat, toen hij en [partner van appellant] kort daarop, in casu per 1 augustus 2014, besloten om ook daadwerkelijk samen te gaan wonen, hij dit de bewindvoerder ook direct en spontaan heeft bericht.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Dat [appellant] haar op eigen initiatief bericht dat hij officieel is gaan samenwonen doet niets af aan haar vermoeden dat al veel eerder, zo niet gedurende de gehele schuldsaneringsperiode, sprake is geweest van samenwonen. Uit de berichten op zowel de Facebook pagina van [appellant] als van [partner van appellant] kan naar het idee van de bewindvoerder worden geconcludeerd dat er sprake is van een relatie die veel verder gaat dan die van huurder/verhuurder. De schuldeisers zijn dan ook benadeeld, omdat er bijna drie jaar lang ten onrechte is uitgegaan van huurlasten die feitelijk gedeeld hadden moeten worden. Tot slot stelt de bewindvoerder dat de scheve verhouding van de in rekening gebrachte huurpenningen versus de hypothecaire rente, de meldingen op Facebook en het verwijderen van de Facebookpagina door mevrouw [partner van appellant] tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de schuldeisers bewust zijn benadeeld. Overigens is er thans ook sprake van een boedelachterstand van € 1.732,72, uitgaande van het inkomen gebaseerd op de privé opnamen door mevrouw [partner van appellant] in 2013.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd, waarbij zij voorts heeft aangegeven moeite te hebben met een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Op grond van de stukken en hetgeen bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep door en namens [appellant] alsmede door de bewindvoerder naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat de liefdesrelatie tussen [appellant] en [partner van appellant] reeds lange tijd, voordat [appellant] de bewindvoerder spontaan heeft bericht dat hij per 1 augustus 2014 met [partner van appellant] was gaan samenwonen, heeft bestaan. Na zowel [appellant] als de bewindvoerder langdurig en indringend op dit punt te hebben ondervraagd en gehoord de door elk van hen beiden gegeven toelichting op de gedingstukken, acht het hof de door [appellant] gegeven toelichting voldoende aannemelijk althans aannemelijker dan de versie van de bewindvoerder, welke versie door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep grosso modo is gevolgd en die per saldo ook nog eens het ingrijpende gevolg heeft dat [appellant] gedurende een periode van 10 jaar niet opnieuw tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. Daarbij tekent het hof nog aan dat de Facebookberichten zich ook op de door [appellant] voorgestane en uitvoerig gemotiveerde wijze laten uitleggen en dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] zich gedurende de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling in ieder geval (ook) overigens naar behoren aan zijn informatieverplichting heeft gehouden.
3.8.3.
Voorts is het hof van oordeel dat de huurpenningen welke [appellant] door [partner van appellant] voorafgaand aan hun officiële samenwonen in rekening werden gebracht, nu er sprake was van huur van een volledig gemeubileerde kamer en de kosten voor gas, water en licht bovendien bij de huurprijs waren inbegrepen, alleszins marktconform is. Het hof is voorts, anders dan de bewindvoerder, van oordeel dat de redelijkheid van de hoogte van in rekening gebracht huurpenningen in zijn algemeenheid niet kan worden bepaald aan de hand van de hoogte van de hypothecaire rente welke door de verhuurder van het pand dient te worden voldaan. Afgezien hiervan, is, afgaande op de in het geding gebrachte stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gekomen, ook niet of onvoldoende gebleken dat de bewindvoerder [appellant] van meet aan op de kwestie van de huurprijs heeft gewezen althans hem (dringend) heeft verzocht om een lagere huurprijs te bedingen althans uit te zien naar andere, goedkopere woonruimte. Dienaangaande kan [appellant] dan ook geen (voldoende ernstig) verwijt worden gemaakt.
3.8.4.
Het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, brengt met zich dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging (alsnog) zal worden afgewezen.
3.8.5.
Nu [appellant] in hoger beroep is gekomen en de reguliere duur van de schuldsaneringsregeling inmiddels, in casu 25 januari 2015, is verstreken, is de bewindvoerder niet toegekomen aan het ex artikel 351a Fw formuleren van een advies met betrekking tot het al dan niet verlenen van de schone lei aan [appellant]. Tevens is de rechtbank niet in de gelegenheid geweest om ex artikel 352 lid 11 Fw een mondelinge behandeling te gelasten waarbij de beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld. Hieruit volgt dat de rechtbank niet is toegekomen aan het ex artikel 354 lid 1 Fw wijzen van een vonnis. Het hof zal de zaak hiertoe dan ook terugverwijzen naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging zal (alsnog) worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant]
[adres]
[postcode] [woonplaats];
wijst ingevolge hetgeen onder punt 3.8.5. van dit arrest is overwogen de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2015.