ECLI:NL:GHSHE:2015:3789

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HD 200.152.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens onvoldoende vordering onder appelgrens

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Z. Yeral, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 9 april 2014 was gewezen. De zaak betrof een vordering van de geïntimeerde, International Travel B.V., die een hoofdsom van € 863,50, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, had gevorderd. De kantonrechter had in een eerder verstekvonnis van 18 mei 2011 de vordering toegewezen, waarna de appellant verzet had ingesteld. In het verzetvonnis werd de vordering opnieuw beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het vonnis van de kantonrechter vernietigd moest worden. De geïntimeerde stelde echter dat de appellant niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, omdat de waarde van de vordering onder de appelgrens van € 1.750,-- lag, zoals bepaald in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat de vordering, inclusief de verschenen rente, inderdaad aanzienlijk minder was dan het genoemde bedrag. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de appellant om in hoger beroep te komen.

Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 704,-- aan vast recht en € 632,-- aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrens in civiele procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze grens voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.152.910/01
arrest van 29 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal,
tegen
[International Travel] International Travel B.V.,
handelend onder de naam [Vliegvakanties] Vliegvakanties,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 juli 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 9 april 2014, gewezen tussen [appellant] als opposant en [geïntimeerde] als geopposeerde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2609801 CV EXPL 13-10566)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. Dat vonnis is gewezen in een verzetprocedure. Aan die procedure is een verstekprocedure vooraf gegaan waarin de kantonrechter van de rechtbank Breda, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 660521 CV EXPL 11-4080 vonnis heeft gewezen op 18 mei 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1. Het beroepen vonnis is gewezen in een verzetprocedure. In de aan die verzetprocedure voorafgaande verstekprocedure vorderde [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van:
 een hoofdsom van € 863,50, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 18 april 2011, tot aan de dag van de voldoening;
 € 77,50 aan over de hoofdsom vervallen rente over de periode tot 12 april 2011;
 € 150,-- aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.1.2. In het verstekvonnis van 18 mei 2011 heeft de kantonrechter, kort gezegd, de vordering toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.1.3. [appellant] heeft verzet ingesteld, waarna de partijen in eerste aanleg de verzetprocedure hebben gevoerd.
3.1.4. In het verzetvonnis van 9 april 2014 heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
 [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een hoofdsom van € 863,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 2010;
 [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] ter zake buitengerechtelijke incassokosten € 129,53 te betalen;
 [appellant] in de proceskosten veroordeeld;
 het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.1. [appellant] heeft in hoger beroep een grief aangevoerd tegen het vonnis van 9 april 2014 en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
3.2.2. [geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord allereerst aangevoerd dat het [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de waarde van de door [geïntimeerde] ingestelde vordering onder het in artikel 332 lid 1 Rv genoemde bedrag van € 1.750,-- ligt.
3.2.3. Artikel 332 lid 1 Rv luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1750 (…). Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.”
In het onderhavige geval beloopt de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, met inbegrip van de daarover tot aan de dag van de inleidende dagvaarding verschenen rente, aanzienlijk minder dan € 1.750,--. Dat brengt mee dat tegen het vonnis van 9 april 2014 geen hoger beroep open stond. Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 9 april 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op 704,-- aan vast recht en op € 632,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en O.G.H. Milar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraadsheer