Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2609801 CV EXPL 13-10566)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met een productie.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Z. Yeral, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 9 april 2014 was gewezen. De zaak betrof een vordering van de geïntimeerde, International Travel B.V., die een hoofdsom van € 863,50, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, had gevorderd. De kantonrechter had in een eerder verstekvonnis van 18 mei 2011 de vordering toegewezen, waarna de appellant verzet had ingesteld. In het verzetvonnis werd de vordering opnieuw beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het vonnis van de kantonrechter vernietigd moest worden. De geïntimeerde stelde echter dat de appellant niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, omdat de waarde van de vordering onder de appelgrens van € 1.750,-- lag, zoals bepaald in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat de vordering, inclusief de verschenen rente, inderdaad aanzienlijk minder was dan het genoemde bedrag. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de appellant om in hoger beroep te komen.
Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 704,-- aan vast recht en € 632,-- aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrens in civiele procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze grens voor het instellen van hoger beroep.