Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
3.De beoordeling
-worden bekrachtigd.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een vrouw tot de schuldsaneringsregeling. De vrouw, hierna te noemen [appellante], had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 9 december 2014 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De totale schuldenlast van [appellante] bedroeg € 324.884,61, met aanzienlijke schulden aan verschillende banken. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 januari 2015 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Mahovic.
Het hof heeft de argumenten van [appellante] in hoger beroep beoordeeld. Zij stelde dat zij niet risicovol had gehandeld bij het aangaan van leningen en dat de overdracht van haar onderneming aan een stichting, waarvan haar dochter en de zoon van haar voormalige partner bestuurders waren, een gerechtvaardigde optie was. Het hof oordeelde echter dat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd van haar goede trouw en dat zij niet had aangetoond dat zij de verplichtingen uit de schuldsanering naar behoren zou nakomen. Het hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [appellante] niet te goeder trouw was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor haar saneringsgezinde houding. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.