ECLI:NL:GHSHE:2015:3769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HR 200.172.953/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende bewijs van goede trouw en beheersbaarheid van psychosociale problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellant] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 30 juni 2015 geoordeeld dat [appellant] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zou kunnen nakomen. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat [appellant] geen jaarstukken heeft overgelegd van zijn onderneming, wat een belangrijke grond was voor de afwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 9 september 2015 heeft [appellant] verklaard dat hij onder behandeling is bij Amacura en dat hij psychische problemen heeft, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat deze problemen beheersbaar zijn. Het hof heeft ook vastgesteld dat [appellant] een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft, waarvan hij de aard en ontstaansgeschiedenis niet kan duiden. Het hof concludeert dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden en dat hij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Daarom bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 september 2015
Zaaknummer : HR 200.172.953/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/202438 FT RK 15/216
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.W. Pieters.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog aan hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlenen; kosten rechtens.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Bij die gelegenheid is [appellant] , bijgestaan door mr. T.M.L. de la Haije, waarnemend voor mr. Pieters, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 juni 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 10 juli 2015 en 27 juli 2015;
- het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 25 augustus 2015, met een nieuwe (complete) versie van productie 6.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door [appellant] alsmede zijn advocaat ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht is niet gebleken dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld. Het hof heeft na de gehouden mondelinge behandeling in hoger beroep meermaals telefonisch contact opgenomen met de beschermingsbewindvoerder, mevrouw [beschermingsbewindvoerder] van de gemeenschappelijke regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg. Daarbij is zij telkens in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij evenwel geen gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het door [appellant] ingestelde hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 31.398,91. Daaronder bevinden zich een schuld aan Laser Services van € 17.158,98 alsmede een vijftal schulden aan de Belastingdienst afdeling LIC van in totaal € 6.321,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank neemt in overweging dat uit een overzicht van 30 januari 2014 van de Huisartsenpraktijk blijkt dat verzoeker psychische problemen ervaart. Zo blijkt uit dit overzicht dat verzoeker zich op 9 januari 2014 bij de huisarts heeft gemeld en onder andere heeft medegedeeld dat hij suïcidale ideeën heeft, voornamelijk door frustratie en boosheid, en dat hij openstaat voor een behandeling bij Amacura. Op 22 januari 2014 maakt verzoeker melding bij zijn huisarts dat hij geen rust heeft. Verzoeker stelt dan iets nodig te hebben want hij heeft het gevoel door te draaien. Op 30 januari 2014 maakt verzoeker melding bij zijn huisarts dat hij nog steeds onrustig is en soms suïcidale gedachten heeft. Voorts wordt in dit overzicht gemeld dat verzoeker 10 februari 2014 een afspraak heeft bij Amacura voor een intake. (…)
Uit voornoemd overzicht van de huisarts van 30 januari 2014 blijkt dat de psychosociale problemen onvoldoende onder controle zijn, dat verzoeker niet in staat is adequaat te functioneren en dat psychische zorg nodig is. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verzoeker te zitting heeft verklaard psychische problemen te hebben. Hoewel verzoeker verklaart open te staan voor behandeling, is deze vooralsnog uitgebleven.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Dat er sprake is geweest van depressieve klachten staat niet ter discussie, maar nergens is door [appellant] dan wel zijn artsen gesteld dat er sprake is van psychosociaal disfunctioneren dat een belemmering zou kunnen zijn voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Voorts stelt [appellant] dat hij inmiddels ook over een bron van inkomsten beschikt, en wel via het UWV, aanvankelijk WIA en thans via de WW waarvoor onlangs een aanvraag is ingediend.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij thans wederom bij Amacura onder behandeling staat. Eenmaal per veertien dagen heeft hij in het kader hiervan een gesprek met de aan Amacura verbonden psycholoog mevrouw [psycholoog] . [appellant] geeft aan hierbij veel baat te hebben. Hij heeft [psycholoog] ook verzocht om in het kader van zijn hoger beroep een verklaring op te stellen als bedoeld in artikel 5.4.3. van het van toepassing zijnde procesreglement, maar door de vakantie van [psycholoog] is zij niet in staat geweest een dergelijke verklaring op te stellen. [appellant] verzoekt dan ook om aanhouding van de zaak opdat hij een dergelijke verklaring alsnog in het geding kan brengen. Desgevraagd erkent [appellant] dat er inderdaad sprake is van een aanzienlijke belastingschuld maar dat hij de aard en ontstaansgeschiedenis van deze schuld evenwel niet exact kan duiden. Tot slot stelt [appellant] dat er met betrekking tot de door hem gedreven onderneming naar zijn idee jaarstukken voorhanden zouden moeten zijn, maar hij erkent dat hij deze bij zijn toelatingsverzoek noch bij zijn beroepschrift heeft overgelegd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog. Een dergelijke verklaring is door [appellant] evenwel niet in het geding gebracht, waarbij het hof opmerkt dat de huidige behandeling van [appellant] bij Amacura ook nog maar recent is aangevangen zodat van een duurzame beheersbaarheid van zijn psychosociale problematiek in beginsel ook geen sprake kan zijn.
3.7.3.
Voorts staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft, waarvan in ieder geval een gedeelte dateert van 2013. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens dient naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Dit geldt temeer nu [appellant] desgevraagd niet in staat is gebleken om de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn belastingschuld nader te duiden dan wel deze belastingschuld ex artikel 3.1.2.6. sub g van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins afdoende inzichtelijk te maken. Aldus acht het hof het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst te goeder trouw is geweest.
3.7.4.
Daarbij komt voorts dat, nu [appellant] verzuimd heeft om ex artikel 5.4.4. van het Procesreglement verzoekschriften insolventiezaken rechtbanken de jaarstukken met betrekking tot de door hem gedreven onderneming te overleggen, geen, of althans onvoldoende inzicht is gegeven in het ontstaan van de zakelijke schulden. Het hof kan immers onder meer niet nagaan welke lasten zijn betaald en waaraan de omzet is besteed.
3.7.5.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de onderbouwing, al dan niet door middel van verificatoire bescheiden, ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat ook van deze schulden niet kan worden vastgesteld of deze te goeder trouw zijn ontstaan.
3.7.6.
Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof acht dit laatste in het bijzonder ook van belang in verband met de eventuele risico’s die toelating onder dergelijke onzekere omstandigheden met zich mee brengt voor [appellant] in geval hij niet zou blijken te kunnen voldoen aan de voor hem uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen. Het hof acht afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op bovenvermelde gecombineerde gronden gerechtvaardigd en ziet, mede gelet op het feit dat het hof van oordeel is dat ook niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest, dan ook geen aanleiding om, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is verzocht, de zaak aan te houden teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen om alsnog een verklaring met betrekking tot de mate van beheersbaarheid van zijn psychosociale problematiek in het geding te brengen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden – dan ook worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en H.R. Quint en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.