ECLI:NL:GHSHE:2015:3768

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HR 200.171.646/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens boedelachterstand en nieuwe schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had verzocht om de schuldsaneringsregeling te verlengen of opnieuw van toepassing te verklaren, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende basis was voor deze verzoeken. De rechtbank had eerder op 9 juni 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c van de Faillissementswet (Fw), omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Het hof constateerde dat er een aanzienlijke boedelachterstand was van € 13.765,32 en dat er een nieuwe schuld aan VGZ was ontstaan van € 1.061,31. De appellant had niet voldoende aangetoond dat zijn psychische klachten een directe relatie hadden met het niet nakomen van zijn verplichtingen. Het hof oordeelde dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat er geen deugdelijk onderbouwd plan was om de boedelachterstand in te lopen. De appellant had in het verleden al eerder toezeggingen gedaan die hij niet was nagekomen, wat de kans op verbetering in de toekomst verder verkleinde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 september 2015
Zaaknummer : HR 200.171.646/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/12/606 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Bergen op Zoom.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 9 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en - naar het hof heeft begrepen - op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te laten dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Kranenburg.
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2015;
- het indieningsformulier met bijlage (proces-verbaal eerste aanleg) van de advocaat van [appellant] d.d. 26 juni 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 juli 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 7 september 2015;
- het faxbericht met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 15 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 25 juli 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 25 februari 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Bij het ontbreken van voldoende baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit - samengevat - als volgt gemotiveerd. Vaststaat dat [appellant] zijn algemene en spontane informatieverplichting sinds oktober 2014 niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank rekent dit [appellant] te meer aan, nu deze tekortkoming reeds aan de orde is gesteld ter gelegenheid van de zitting van 10 september 2014, zulks naar aanleiding van (eveneens) een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in verband met - onder meer - het niet nakomen van de informatieplicht en het laten ontstaan van een boedelachterstand. Dit verzoek is, zo begrijpt de rechtbank, uiteindelijk ingetrokken omdat [appellant] had toegezegd alsnog stipt aan al zijn verplichtingen te zullen gaan voldoen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door [appellant] genoemde - onvoldoende onderbouwde - omstandigheden (een depressie en een ernstig zieke moeder) het in zijn geheel niet nakomen van de informatieplicht onvoldoende rechtvaardigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [appellant] , desgevraagd, heeft medegedeeld dat hij in de onderhavige periode niet arbeidsongeschikt is geweest, doch integendeel kans heeft gezien om een flink aantal uren over te werken. Zonder nadere toelichting laat dit zich naar het oordeel van de rechtbank lastig rijmen met de stelling van [appellant] , dat hij door genoemde omstandigheden zodanig beperkt was dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht kon voldoen. Dit brengt mee dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn inlichtingenplicht. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een boedelachterstand die aan [appellant] valt toe te rekenen; daarbij kan de bewindvoerder door het ontbreken van stukken niet vaststellen wat de actuele boedelachterstand is. De tijdens de zitting van 10 september 2014 gedane toezegging dat hij met een betalingsregeling van € 100,-- per maand, met zijn overuren en met zijn vakantiegeld de boedelachterstand zou inlossen, is [appellant] niet nagekomen. De rechtbank gaat voorbij aan het voorstel van [appellant] om met toekomstige inkomsten, die hij gaat genereren uit een samen met zijn broer nieuw op te starten bedrijf, de boedelachterstand in te lopen. Daargelaten dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om van een reëel voorstel te spreken, vallen genoemde inkomsten volgens de rechtbank in de boedel en kunnen deze inkomsten niet worden aangewend voor de aflossing van de boedelachterstand.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift (gelezen in samenhang met productie 6 bij het beroepschrift) - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt sinds februari 2015 weer compleet bij te zijn met het tijdig en volledig informeren van de bewindvoerder. Dat er tussentijds periodes zijn geweest waarin hij niet (tijdig of volledig) aan de informatieplicht heeft voldaan, kan hem niet worden verweten. Deze nalatigheid is veroorzaakt door psychische problemen. [appellant] kampt met depressies ten gevolge van onder meer al 16 jaar lang leven met schuldeisers en met het zoeken naar oplossingen. Verder hebben de ouders van [appellant] ernstige gezondheidsproblemen (gehad). Zijn vader is inmiddels overleden en bij zijn moeder is recentelijk kanker teruggekeerd.
De boedelachterstand is ontstaan door de kosten die hij heeft gehad aan zijn auto.
[appellant] wil zijn leven weer op orde krijgen. Met de hulp van zijn broer gaat hij een nieuwe vestiging van het familiebedrijf in steunzolen in België opstarten. Zijn uitzendcontract bij Randstad (Fokker) loopt af in december 2015. In de komende periode tot eind 2015 wil [appellant] geleidelijk de overstap naar het nieuwe bedrijf maken, zodat hij in die periode over extra inkomsten zal beschikken. Hij verwacht eind 2015 zeker de helft van de achterstand in te lopen. Vanaf januari 2016 zal hij volledig in het bedrijf werken en zal zijn vaste inkomen tussen de € 2.500,-- en € 3.000,-- netto per maand bedragen, plus nog een prestatie-afhankelijk inkomen van gemiddeld € 1.500,-- per maand.
[appellant] is op basis van zijn plan van aanpak in staat om de betalingen te hervatten en de boedelachterstand compleet in te lossen. In het verleden heeft [appellant] al eens bewezen door hard te werken zijn schuldenlast van € 350.000,-- terug te kunnen brengen naar ongeveer
€ 80.000,--. [appellant] wil dan ook een verlenging van 1 tot 2 jaar. Hij heeft geen nieuwe schulden laten ontstaan noch de schuldeisers benadeeld, zo stelt [appellant] .
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Blijkens de nader toegezonden productie 7 loopt het uitzendcontract bij Randstad (Fokker) al af op 30 september 2015. Volgens zijn privé begroting, ondernemingsplan en omzet begroting (producties 8,9 en 10) verwacht hij met het nieuwe bedrijf - mede op basis van zijn grote expertise in de steunzolenbranche - vanaf oktober 2015 een inkomen van € 2.800,-- netto per maand en vanaf februari 2016 van
€ 4.800,-- netto per maand te zullen genereren. Met de extra inkomsten (winst) verwacht hij de boedelachterstand in een periode van één jaar in te kunnen halen. Naast de markt in België zal hij zich ook op extra uitbreiding van de markt in Nederland richten.
Voorts heeft [appellant] als productie 12 een verklaring van zijn huisarts overgelegd, waarin staat dat hij van 29 januari 2014 tot en met 3 maart 2014 in behandeling is geweest wegens “klachten behorende bij PTSS en Burn out”. Door de zware tijd die [appellant] heeft gehad was hij niet voldoende in staat om aan de informatieplicht en aan de afdrachtplicht te voldoen. Hij heeft als productie 14 nog een overzicht overlegd van de extra kosten (ad per saldo
€ 7.460,--) die hij gedurende de loop van de schuldsaneringsregeling heeft gehad (o.m. kosten aan zijn (vervangende) auto, nieuw aan te schaffen huisraad na het verbreken van zijn relatie, kosten openbaar vervoer, een wasmachine en het eigen risico van de zorgverzekering).
Van de schuld aan VGZ was [appellant] niet op de hoogte. Hij heeft de laatste twee storneringen van geïnde premie weer opnieuw overgeboekt. Hij heeft contact opgenomen met VGZ en VGZ wil een betalingsregeling met hem treffen, zo stelt [appellant] .
[appellant] heeft een “zwarte” tijd achter de rug. De laatste maanden is hij door een soort proces gegaan en is hem duidelijk geworden wat er de afgelopen drie jaar met hem is gebeurd. [appellant] wil de draad weer oppakken en wenst een nieuwe kans.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn reactie op het beroepschrift d.d. 17 juli 2015
- zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er is nog steeds sprake van tekortkomingen: de inkomensgegevens vanaf week 44 van 2014 tot en met heden ontbreken nog steeds, evenals de bankafschriften vanaf 2 oktober 2014 tot en met heden, de voorschotbeschikking toeslagen 2015 en de polis zorgverzekering 2015. De boedelachterstand bedraagt nog steeds € 9.227,22, berekend tot en met oktober 2014. Waarschijnlijk zal de boedelachterstand hoger zijn nadat [appellant] zijn inkomensgegevens vanaf week 44 (2014) inzichtelijk heeft gemaakt. Na de zitting bij de rechtbank van 19 mei 2015 heeft [appellant] niets aan de boedel afgedragen. Er is tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld aan VGZ ontstaan ten bedrage van € 953,39.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - kort weergegeven - het volgende toegevoegd. Op 27 augustus 2015 heeft [appellant] de inkomensgegeven vanaf week 44 (2014) tot en met week 34 (2015) ingeleverd. Een kopie van de polis zorgverzekering, gegevens over de huurtoeslag en gegevens met betrekking tot de huuraanpassing ontbreken nog. Op basis van de thans bekende inkomensgegevens heeft de bewindvoerder de boedelachterstand tot en met augustus 2015 herberekend op een bedrag van € 13.765,32. De schuld aan VGZ is inmiddels opgelopen tot € 1.061,31. De bewindvoerder ziet op basis van het door [appellant] niet nader onderbouwde ondernemingsplan geen aanleiding om toestemming aan de rechter-commissaris te verzoeken voor (voortzetting van) [appellant] onderneming. Mede gezien de langere periode dat [appellant] reeds in de schuldsanering zit, acht de bewindvoerder de kans groot dat [appellant] ook tijdens de (verlengde) looptijd van de wettelijke schuldsanering wederom zijn kernverplichtingen niet zal nakomen.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van (
sub c)het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en (
sub d)het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat althans is door [appellant] niet of onvoldoende gemotiveerd betwist dat er een boedelachterstand is van € 13.765,32 en dat er een nieuwe bovenmatige schuld is ontstaan aan VGZ van € 1.061,31.
Gelet op de hoogte van de boedelachterstand (€ 13.765,32) en de door [appellant] gestelde extra kosten die hij gedurende de schuldsaneringsregeling heeft moeten maken (van in totaal € 7.460,--), bestaat er nog steeds een “gat” ten bedrage van ruim € 6.000,-- waarvoor [appellant] in hoger beroep desgevraagd geen althans geen afdoende verklaring heeft kunnen geven. Afgezien hiervan, heeft [appellant] het door hem gestelde bedrag aan extra kosten van ruim € 7.460,-- in hoger beroep niet met (enige) verificatoire bescheiden onderbouwd. Dit had temeer op de weg van [appellant] gelegen nu de rechtbank in het vonnis waarvan beroep reeds had overwogen dat de autokosten de boedelachterstand niet kunnen verklaren.
3.8.3.
In het licht van de op [appellant] rustende kernverplichting om maandelijks boedelafdrachten te doen, met welke verplichting [appellant] ook bekend is althans met welke verplichting hij geacht wordt bekend te zijn mede gelet op het huisbezoek door de bewindvoerder op 15 augustus 2012, de verslagen en de zitting bij de rechtbank op 10 september 2014, is het hof van oordeel dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om maandelijks afdrachten aan de boedel te doen. Dit klemt temeer nu [appellant] enerzijds van meet aan niet c.q. te weinig aan de boedel heeft afgedragen en hij anderzijds op 10 september 2014 bij de rechtbank (ook) de toezegging heeft gedaan de boedelachterstand te zullen gaan inlopen aan welke toezegging vervolgens geen of onvoldoende gevolg is gegeven. Daarbij komt dan nog dat [appellant] niet althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waaraan gedurende de afgelopen jaren de door hem niet voldane boedelbijdragen precies zijn besteed.
3.8.4.
Het hof ziet onvoldoende relatie tussen de door [appellant] gestelde psychische klachten en het niet nakomen van de inlichtingenplicht en afdrachtplicht.
In de eerste plaats ontbreekt een verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie waaruit van het bestaan en de duur van de psychische klachten/psychosociale problemen blijkt. Met behulp van deze verklaring had het bestaan van een correlatie tussen psychische problemen en het niet nakomen van verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering wellicht kunnen worden aangetoond. De door [appellant] overgelegde verklaring van de huisarts is wat dit aangaat volstrekt onvoldoende, daargelaten nog dat deze verklaring van de huisarts zelf afkomstig is en verder betrekking heeft op een periode van ongeveer 5-6 weken. [appellant] is gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling echter structureel en daarmee aanzienlijk langer in gebreke gebleken waar het onder meer de boedelafdrachten betreft. Verder heeft er nota bene op 10 september 2014 nog een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden in het kader waarvan [appellant] onder meer heeft verklaard dat het toen goed met hem ging mede omdat hij hulp had gevonden bij een psycholoog. Als dat zo was, had [appellant] in hoger beroep temeer een verklaring van een psycholoog in plaats van een huisarts kunnen en ook moeten overleggen. Overigens maakt het hof uit de eigen, niet nader onderbouwde, verklaring van [appellant] die als productie 6 bij het appelschrift is overgelegd, op dat [appellant] ook goede periodes heeft gekend, zoals een periode totdat hij naar [woonplaats] verhuisde (oktober 2013) en september 2014 (vergelijk ook het proces-verbaal van eerste aanleg d.d. 10 september 2014) en december 2014, gedurende welke goede periodes [appellant] evenwel evenmin niet of onvoldoende boedelafdrachten heeft verricht.
In de tweede plaats heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep niet of nauwelijks weersproken dat hij de bewindvoerder over zijn psychische toestand althans over het (verdere) verloop van de eventuele behandeling onvoldoende heeft ingelicht.
In de derde plaats is het hof niet gebleken van een deugdelijk (onderbouwd) plan op basis waarvan de boedelachterstand kan worden ingelopen. Het ondernemingsplan/plan van aanpak dat [appellant] in het geding heeft gebracht is slechts gebaseerd op positieve (verkoop)verwachtingen en prognoses. Van enige vaste vergoeding of inkomsten is niet gebleken. [appellant] denkt vanaf oktober 2015 al winst te zullen genereren, terwijl het bedrijf nog moet worden opgestart en de nodige investeringen - al bestaan die volgens [appellant] voornamelijk uit brandstofkosten - nog moeten worden gedaan en het voorts onzeker is in hoeverre de verkoop succesvol zal zijn. Daarbij is het ondernemingsplan niet onderbouwd en er is evenmin relevante informatie over zijn oude bedrijf overgelegd. Dit brengt tevens met zich dat ook al zou [appellant] de ontstane boedelachterstand niet kunnen worden toegerekend – hetgeen naar het oordeel van het hof echter wel degelijk het geval is – een verlenging van de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling reeds daarom niet in de rede ligt, nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] in staat zal zijn gedurende de verlenging de boedelachterstand van thans ruim € 13.000,-- in te lopen.
3.8.5.
Bij die boedelachterstand komt dan nog de nieuwe bovenmatige schuld aan VGZ. Dat [appellant] niet op de hoogte van deze schuld was kan het hof niet rijmen met het overzicht van de premiebetalingen aan VGZ (productie 13), waaruit blijkt dat [appellant] vanaf februari 2015 diverse malen op zijn verzoek - aldus de tekst van de overgelegde afschriften - terugboekingen heeft laten plaatsvinden. In het licht van de op hem in het kader van de wettelijke schuldsanering rustende verplichtingen met welke verplichtingen [appellant] bekend is dan wel geacht wordt bekend te zijn (zie ook hierboven, r.o. 3.8.3.), kan, behalve van de ontstane boedelachterstand, [appellant] ook van deze nieuwe bovenmatige schuld een ernstig verwijt worden gemaakt.
3.8.6.
Op grond van het bovenstaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat op grond van de artikelen 350 lid 3 aanhef sub c en sub d Fw de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.