ECLI:NL:GHSHE:2015:3763

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HD 200.143.091_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verlenging arbeidsovereenkomst en bewijsrechtelijke gevolgen van vervalste handtekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Autorijschool [Autorijschool VOF] en andere geïntimeerden. De zaak betreft de verlenging van een arbeidsovereenkomst en de bewijsrechtelijke gevolgen van een beweerdelijk vervalste handtekening. De arbeidsovereenkomst van [appellant] met de Autorijschool liep aanvankelijk van 1 december 2011 tot 1 juni 2012, maar [appellant] stelt dat deze stilzwijgend is verlengd tot 1 december 2012. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de Autorijschool c.s. zijn geslaagd in het bewijs dat de overeenkomst met zes weken is verlengd, maar [appellant] betwist dit en stelt dat zijn handtekening op een document dat deze verlenging zou bevestigen, vervalst is.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de grieven van [appellant]. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht de Autorijschool c.s. in de gelegenheid heeft gesteld om bewijs te leveren van hun stelling dat de arbeidsovereenkomst met zes weken is verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de Autorijschool c.s. voldoende bewijs hebben geleverd dat de arbeidsovereenkomst inderdaad met zes weken is verlengd, en dat de handtekening van [appellant] op de relevante documenten niet als vervalst kan worden aangemerkt.

De uitspraak van het hof houdt in dat de vorderingen van [appellant] in hoger beroep gedeeltelijk worden toegewezen, waarbij de Autorijschool c.s. worden veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en proceskosten. Het hof compenseert de proceskosten van het hoger beroep, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 29 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.143.091/01
arrest van 29 september 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M.A.H. Faassen te Veldhoven,
tegen

1.Autorijschool [Autorijschool VOF] VOF

2
. [geïntimeerde sub 2],
3.
[geïntimeerde sub 3],
geïntimeerde sub 1 gevestigd te [vestigingsplaats] , geïntimeerden sub 2 en 2 wonende te [woonplaats 2] (België),
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 februari 2014 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant door de kantonrechter te Eindhoven op 11 april 2013 en 12 december 2013 gewezen vonnissen tussen appellant - [appellant] - als eiser in conventie en verweerder in reconventie, en geïntimeerden -de Autorijschool c.s.- als gedaagden in conventie en eisers in reconventie.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemde dagvaarding van 6 februari 2014;
  • de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd;
  • de memorie van antwoord;
  • de zijdens [appellant] genomen akte houdende overlegging producties waarbij producties zijn overgelegd;
  • de antwoordakte.
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
Het hof merkt op dat de Autorijschool [Autorijschool VOF] op 30 december 2014 in staat van faillissement is verklaard, dus nadat in dit hoger beroep is bepaald dat arrest zal worden gewezen.

2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 870369 rolonr. 13/74)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het hof gaat in deze zaak uit van de volgende vaststaande feiten.
a. [appellant] is met ingang van 1 december 2011 (art. 1 van de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde arbeidsovereenkomst vermeldt per abuis 2012) in dienst getreden van de Autorijschool voor de duur van zes maanden. De arbeidsovereenkomst bepaalt dat deze van rechtswege eindigt.
Art. 3 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat [appellant] 40 uur per week werkt. Bij een dienstverband van 40 uur per week dienen per week 48 rijlessen (van 50 minuten) te worden gegeven. Het salaris bedraagt € 1.840,- bruto per maand.
b. De door [appellant] bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 10 overgelegde brief gedateerd op 29 mei 2012 en aan [appellant] gericht houdt in, voor zover relevant:
“Autorijschool [Autorijschool VOF]
(…)
Aan de heer [appellant]
(…)
Beste [appellant] ,
Zoals vermeld in jou contract loopt deze af op 1 juni 2012.
Bepaalde tijd, half jaar.
Middels deze brief bevestig ik onze mondelinge afspraak betreft je contract. Deze word met ingang van 1 juni 2012 verlengt met anderhalve maand.
Van 1 juni tot en met 14 juli 2012, (…)”
Onder de namen [geïntimeerde sub 3] en [appellant] onderaan de brief staat telkens een handtekening.
c. Nadat de onder a. genoemde arbeidsovereenkomst was afgelopen, heeft [appellant] zijn werkzaamheden voortgezet tot half juli 2012.
d. De door beide partijen ondertekende brief van 4 augustus 2012 op briefpapier van de Autorijschool (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg) houdt onder meer in:
“(…)
Beste [appellant] ,
Middels dit schrijven deel ik je mede dat wij jou contract bij onze rijschool (…) niet zullen verlengen.
De auto is inmiddels in ons bezit. (…)”
Onderstaand en schema met de in te leveren spullen:
  • Leskaarten (…)
  • Zwarte map, (…)
  • Auto sleutel van de POLO,
  • Tankpas (…)
  • (…)”.
e. Op 13 augustus 2012 mailt [appellant] het volgende bericht aan [getuige] :
“(…)
Zoals de situatie nu is lijkt het erop dat ik, (…) met een eigen bedrijf start, zoals we hebben besproken. Ik moet nog enkele zaken uitzoeken m.b.t. verzekeringen. Morgen heb ik een afspraak met de KvK. Ik heb dan een concept nodig van de franchise-overeenkomst. Zou je me die zo spoedig mogelijk kunnen mailen.
Ter informatie:
[geïntimeerde sub 3] heeft me per sms laten weten, dat zij een advocaat heeft ingeschakeld om te beoordelen of ik de kosten aan de auto moet betalen. Hierdoor kan ik helaas niet anders dan ook een advocaat in te schakelen. Ook gelet op de onjuiste ontslagprocedure en het geld van de vele overuren dat ik nog tegoed heb. (…)”
f. De door de Autorijschool c.s. bij conclusie van antwoord in conventie als productie 2 overgelegde verklaring van 11 januari 2013 van [getuige] houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Hierbij verklaart ondergetekende dat hij in de periode voorafgaand aan 14 juli 2012 telefonisch contact heeft gehad met de heer [appellant] in verband met het einde van zijn dienstverband bij autorijschool (…) [Autorijschool VOF]
Tijdens het telefoongesprek verzocht [appellant] mij of ik nog werk voor hem had, omdat zijn dienstverband afliep. Daarop heb ik hem aangegeven dat dit tot de mogelijkheden zou behoren. (…) Verder heb ik hem gevraagd wanneer hij beschikbaar zou zijn. Hij heeft toen aangegeven dat hij eind juli nog op vakantie zou gaan, maar dat hij daarna fulltime beschikbaar was. (…)”
4.2.1
[appellant] heeft in eerste aanleg en na wijzigingen van eis in conventie gevorderd, zakelijk weergegeven:
Primair:
1. een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd tot 1 december 2012;
2. een verklaring voor recht dat zijn arbeidsomvang vanaf 1 december 2011 op 53 uur per week is vastgesteld, althans vanaf een datum en omvang als de rechtbank geraden voorkomt;
3. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van het achterstallige salaris over de periode 1 december 2011 tot 1 december 2012, te verminderen met hetgeen de Autorijschool c.s. over die periode reeds hebben voldaan, althans € 18.070,24 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het achterstallige brutosalaris, hetgeen overeenkomt met € 9.035,12, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van € 968,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum 31 juli 2012;
Subsidiair:
1. een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd tot 1 december 2012;
2. een verklaring voor recht dat zijn arbeidsomvang vanaf 1 december 2011 op 53 uur per week is vastgesteld, althans vanaf een datum en omvang als de rechtbank geraden voorkomt;
3. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van het achterstallige salaris over de periode 1 december 2011 tot 1 december 2012, te verminderen met hetgeen de Autorijschool c.s. over die periode reeds hebben voldaan, althans € 14.015,74 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het achterstallige brutosalaris, hetgeen overeenkomt met € 7.007,87, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van € 968,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. tot betaling van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum 31 juli 2012;
Primair en subsidiair met hoofdelijke veroordeling van de Autorijschool c.s. in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en te vermeerderen met de nakosten en met bepaling dat het vonnis zal worden gewaarmerkt als een Europese executoriale titel.
4.2.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 11 april 2013 in conventie de Autorijschool c.s. toegelaten om te bewijzen dat met [appellant] vóór het verstrijken van de contractsperiode is afgesproken dat het contract met nog maar zes weken zou worden verlengd en dat voor de overuren een tijd-voor-tijdregeling is afgesproken.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld dat de Autorijschool is geslaagd in het bewijs van het feit dat met [appellant] vóór het verstrijken van de contractsperiode is afgesproken dat het contract met nog maar zes weken zou worden verlengd. De Autorijschool is, aldus de kantonrechter, niet geslaagd in het bewijs van het feit dat voor de overuren een tijd-voor-tijdregeling is afgesproken. De Autorijschool c.s. is vervolgens in conventie hoofdelijk veroordeeld om aan [appellant] te betalen:
a. € 496,86 bruto te vermeerderen met 50% over dat bedrag, het netto equivalent van het totaal vermeerderd met de wettelijke rente voor zover en voor zolang dit bedrag vanaf 20 december 2012 onbetaald blijft;
b. € 300,-, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% van dit bedrag en het geheel vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor zover en voor zolang het vanaf 20 december 2012 onbetaald blijft.
Het vonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.
De vordering in reconventie is afgewezen met veroordeling van de Autorijschool c.s. in de proceskosten, die op nihil zijn gesteld.
4.3
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven voorgedragen en gevorderd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen onder toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van de Autorijschool c.s. in de proceskosten van beide instanties, inclusief de nakosten en met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente zal zijn verschuldigd met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen arrest.
De Autorijschool c.s. voeren verweer.
4.4.1
De eerste en vierde grief lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. In zijn eerste grief stelt [appellant] kort gezegd dat de kantonrechter de Autorijschool c.s. niet meer de gelegenheid had mogen bieden om te bewijzen dat met [appellant] vóór het verstrijken van de contractsperiode is afgesproken dat het contract met nog maar zes weken zou worden verlengd omdat de Autorijschool c.s. ter onderbouwing van deze stelling van hen een brief d.d. 29 mei 2012 hebben overgelegd waarin de Autorijschool c.s. de handtekening van [appellant] valselijk hebben geplaatst. In zijn vierde grief klaagt [appellant] over het feit dat de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat de Autorijschool c.s. zijn geslaagd in het bewijs van het feit dat met [appellant] vóór het verstrijken van de contractsperiode is afgesproken dat het contract met nog maar zes weken zou worden verlengd.
4.4.2
De kantonrechter heeft ter zake de brief van 29 mei 2012 (r.o. 4.1 sub b) geoordeeld dat dit stuk geen bewijs oplevert zolang de echtheid van de handtekening van [appellant] niet vaststaat (r.o. 4.1 van het tussenvonnis). De brief is buiten de verdere beoordeling gelaten.
Indien het hof er stellenderwijs van uitgaat dat, zoals [appellant] stelt, maar door de Autorijschool c.s. wordt ontkend, de Autorijschool c.s. valselijk de handtekening van [appellant] onder het stuk hebben geplaatst, brengt dit nog niet mee dat de Autorijschool c.s. daarmee het recht hebben verspeeld om bewijs te leveren van de afspraak dat het contract met nog slechts zes weken zou worden verlengd. Het recht geeft de rechter namelijk de vrijheid om in een dergelijke geval aan een dergelijk feit de conclusie te verbinden die de rechter geraden voorkomt. Terecht heeft de kantonrechter aan het feit dat de Autorijschool c.s. stellenderwijs een handtekening zouden hebben vervalst, niet meteen de conclusie verbonden dat zij niet meer tot bewijs van hun stelling worden toegelaten. Uit het enkele feit dat de Autorijschool c.s. stellenderwijs valselijk de handtekening van [appellant] onder dat stuk zouden hebben gezet, volgt immers niet onvermijdelijk de conclusie dat de door hen gestelde afspraak niet zou zijn gemaakt. De kantonrechter heeft de Autorijschool c.s. dan ook terecht in de gelegenheid gesteld hun stelling ter zake te bewijzen. Nu ook het hof bij zijn beoordeling dit stuk verder buiten beschouwing zal laten, behoeft het verder door partijen over en weer aangevoerde omtrent deze brief geen beoordeling.
4.4.3
Bij de overgelegde processtukken bevindt zich geen proces-verbaal van comparitie (zie nr. 42 memorie van grieven). Uit de twee genoemde en overgelegde vonnissen blijkt niet dat de kantonrechter bij welk oordeel dan ook heeft meegewogen hetgeen tijdens zo’n comparitie volgens [appellant] over en weer is gezegd. Gelet daarop houdt het hof overweging 4.4 in het tussenvonnis voor een overweging met algemene strekking, waarop verder geen door de kantonrechter genomen oordeel steunt. Het hof leest in de bestreden vonnissen geen door de kantonrechter genomen beslissing die berust op die algemene overweging, die het hof overigens in zijn algemeenheid niet onjuist acht. Het hof gaat dan ook voorbij aan hetgeen [appellant] omtrent deze overweging heeft aangevoerd.
4.4.4
Naar aanleiding van de bewijsopdracht heeft de kantonrechter als getuigen gehoord [getuige] en partij [appellant] .
[getuige] heeft verklaard, voor zover van belang:
“In mei 2012 ben ik gebeld door mevrouw [geïntimeerde sub 3] . Zij vertelde mij dat zij het contract met [appellant] niet wilden verlengen omdat er wat klachten over hem waren. Uit sociaal oogpunt wilde zij echter met mij bespreken of ik geen mogelijkheden voor [appellant] had. (…) Ik heb haar gezegd dat het altijd mijn voorkeur heeft om nieuwe mensen na de zomervakantie te laten beginnen. (…) In juni 2012 was er een door mij georganiseerde verkooptraining (…). Ik heb in de pauze daarvan met [appellant] gesproken. Hij zei toen tegen mij dat de autorijschool [Autorijschool VOF] het contract met zes weken verlengd had. Daar was ik blij mee, want dan kon hij na de zomervakantie aan iets anders beginnen en had dus een overbrugging. (…)
Ik heb zojuist op verzoek van de heer [gemachtigde appellant](noot hof: de gemachtigde van [appellant] tijdens het verhoor
) nog eens de eerste alinea gelezen van mijn schriftelijke verklaring (…). Wat daar staat is juist; ik heb inderdaad ook telefonisch met de heer [appellant] gesproken. Dat was dus vóór de verkooptraining; dat was in mei 2012. (…)”.
[appellant] heeft verklaard, voor zover van belang:
“(…) De eerste opmerking die ik wil maken is dat inderdaad [getuige] bij die verkooptraining aan mij gevraagd heeft of ik franchisenemer wilde worden. Ik heb dat echter geweigerd omdat ik loyaal wilde zijn aan [Autorijschool VOF] . Er is nooit sprake van geweest dat gezegd is dat het contract verlengd is en er is ook nooit sprake van geweest dat het verlengd is.
(…)
In mei is helemaal niets besproken over het contract. Over mijn contract is nooit gesproken behalve helemaal in het begin, toen het opgesteld en ondertekend is. Er zijn toen ook geen afspraken gemaakt over wel of niet verlengen. (…)”
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de Autorijschool c.s. heeft bewezen dat het tot 1 juni 2012 lopende contract met zes weken is verlengd. Het hof ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat [getuige] , die als getuige een duidelijke verklaring heeft afgelegd die niet afwijkt van de door hem afgelegde schriftelijke verklaring ter zake, hierover onjuist heeft verklaard. Het hof weegt hierbij ook mee dat [appellant] heeft verklaard dat helemaal niet over verlenging zou zijn gesproken, hetgeen, nu sprake was van slechts een contract voor de duur van zes maanden, niet vanzelfsprekend is. Het hof weegt verder mee dat het e-mailbericht van [appellant] van 13 augustus 2012 (r.o. 4.1 sub e) inhoudt dat [appellant] een eigen bedrijf wil starten. Hij vermeldt in dat bericht weliswaar dat sprake is van een onjuiste ontslagprocedure, maar dat hij van mening is dat de arbeidsovereenkomst met de Autorijschool c.s. was verlengd tot 1 december 2012 is niet vermeld. Ook uit de brief van 4 augustus 2012 (r.o. 4.1 sub d) die door partijen is ondertekend, volgt eerder dat per 1 juni 2012 met slechts zes weken is verlengd. Indien per juni 2012 immers voor de duur van zes maanden zou zijn verlengd tot 1 december 2012, ligt het niet voor de hand om al op 4 augustus 2012 mee te delen dat niet verder zal worden verlengd en dat de Autorijschool c.s. bovendien verlangen dat alle spullen meteen worden teruggegeven, dus ver vóór december 2012. Het feit dat [appellant] op 4 augustus 2012 kennelijk de auto al niet meer in bezit had en op 4 augustus 2012 of kort nadien de andere spullen die zijn vermeld in de brief van 4 augustus 2012 heeft ingeleverd weegt eveneens mee bij het oordeel dat de Autorijschool c.s. hebben bewezen dat verlenging met een termijn van zes weken is overeengekomen. Het ligt immers niet voor de hand dat [appellant] , van mening zijnde dat per 1 juni 2012 de overeenkomst met een half jaar zou zijn verlengd, de auto al niet meer in bezit had. De stelling van [appellant] dat hij deze brief van 4 augustus 2012 alleen maar voor gezien heeft ondertekend, is met niets onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
4.4.5
Uit die brief van 4 augustus 2012 volgt wel dat de arbeidsovereenkomst na half juli 2012 stilzwijgend is verlengd met 6 weken zoals [appellant] onder de nrs. 91-92 van zijn memorie van grieven heeft gesteld. Pas op 4 augustus 2012 wordt immers door de Autorijschool c.s. geschreven dat zij de overeenkomst niet verder “
zullen verlengen”. Indien de Autorijschool c.s. van mening waren dat de arbeidsovereenkomst half juli 2012 al was geëindigd, zouden zij dat toch zonder meer in die brief hebben vermeld. Tevens is het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom zij, van mening zijnde dat de overeenkomst al half juli 2012 was geëindigd, pas bij brief van 4 augustus 2012 een groot aantal zaken terugvragen. Ook wat dat betreft ligt het voor de hand dat die spullen op de laatste werkdag zouden zijn ingeleverd, dus half juli 2012.
Het merendeel van de inhoud van de als productie 5 bij memorie van grieven overgelegde berichten past eveneens bij het gegeven dat de arbeidsovereenkomst na half juli 2012 met zes weken is verlengd. Het is dan namelijk verklaarbaar dat op 11 juli 2012 nog wordt bericht over een les na de vakantie, waarbij het hof uit het over en weer gestelde afleidt dat [appellant] in elk geval begin augustus 2012 (in zijn akte houdende overlegging producties vermeldt [appellant] in nr. 2 na 3 augustus 2012) weer terug zou zijn van vakantie. Het is verder logisch dat [appellant] een uitnodiging krijgt voor een uitje met de personeelsvereniging op 10 augustus 2012. Het enkele feit dat [appellant] ook wordt gevraagd of hij op 1 september een vrachtwagenrijles wil krijgen, is onvoldoende van gewicht om daaruit af te leiden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tot 1 december 2012.
Voor zover de Autorijschool c.s. met hun stelling dat [appellant] zich na de vakantie niet zou hebben gemeld met de mededeling dat hij zich beschikbaar stelt voor werk (nr. 20 conclusie van antwoord in conventie) willen betogen dat hij in elk geval geen recht heeft op loon vanaf de dag dat hij terugkwam van vakantie, faalt die stelling. De Autorijschool c.s. hebben in de brief van 4 augustus 2012 immers opgemerkt dat de auto al in hun bezit is en dat [appellant] , kennelijk meteen, alle zaken van de Autorijschool moet inleveren. Het hof leidt daaruit af dat de Autorijschool c.s. geen prijs meer stelden op arbeid zijdens [appellant] . Dit betekent dat de vierde grief in zoverre slaagt, dat [appellant] recht heeft op loon tot 26 augustus 2012. Het wat dit betreft door hem gevorderde bedrag van € 2.980,80 is niet door de Autorijschool c.s. weersproken, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal gelet daarop eveneens toewijzen de gevorderde nakosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden, bij gebreken van voldoende onderbouwing, afgewezen.
4.5.1
In zijn tweede grief klaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat hij geen beroep kan doen op art. 7:610b BW omdat, zo verwoordt het hof het oordeel van de kantonrechter, het vermoeden in dat artikel niet van toepassing is indien al vaststaat dat full time wordt gewerkt.
Art.7:610b BW bepaalt dat vermoedt wordt dat de arbeidsduur in enige maand gelijk is aan de gemiddelde arbeidsomvang in drie voorafgaande maanden indien de arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd. Dit betekent voor het onderhavige geval dat het wettelijke vermoeden bestaat dat [appellant] 212 uren per vier weken (zo stelt het hof een maand gemakshalve) heeft gewerkt, indien voldoende aannemelijk is dat hij vanaf 1 december 2011 gedurende drie periodes van telkens vier aaneengesloten weken minimaal 212 uur per vier weken heeft gewerkt. Dat valt echter uit de door [appellant] overgelegde stukken niet af te leiden. De door hem als productie 7 bij dagvaarding overgelegde stukken hebben betrekking op instructeur “ [instructeur] ” en dat dit [appellant] is, die, zo blijkt uit de stukken, [appellant] wordt genoemd, is niet aannemelijk. Het hof wijst er wat dit betreft op dat de Autorijschool c.s. in hun verweer op grief II hebben vermeld dat de “ [instructeur] ” [instructeur] is. Gelet op deze discussie tussen partijen heeft deze productie zo’n onduidelijke status dat daaraan nauwelijks of geen conclusies verbonden kunnen worden. De stelling van [appellant] in zijn akte houdende overlegging producties dat de naam “ [instructeur] ” op die door hem als productie 7 overgelegde lijsten is vermeld omdat voor [instructeur] nimmer een eigen agenda is aangemaakt en dus gebruik is gaan maken van die van [appellant] , betekent zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat alle uren die zijn vermeld op die overgelegde lijsten dus door [appellant] zijn gemaakt. [appellant] heeft ook niet aangeboden te bewijzen dat hij alle uren heeft gemaakt die zijn vermeld op die lijst; hij heeft enkel aangeboden te bewijzen dat deze productie 7 van de Autorijschool c.s. afkomstig is (nr. 71 memorie van grieven). Dat is echter niet ter zake doende. Het gaat er immers in het kader van art.7:610b BW niet om van wie die stukken afkomstig zijn, maar dat de daarop vermelde uren allemaal arbeidsuren zijn die door [appellant] zijn gemaakt.
Productie 8 is een overzicht dat door [appellant] zelf is opgemaakt en waarvan de juistheid door de Autorijschool c.s. voldoende is betwist, zodat daaruit evenmin het vermoeden kan worden afgeleid. Kortom, [appellant] heeft ter zake onvoldoende aangevoerd om tot het vermoeden van art. 7:610b BW te komen. Nu niet vaststaat dat de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in drie voorafgaande maanden minimaal 212 uren heeft bedragen, wordt niet toegekomen aan het vermoeden van art. 7:610b BW, zodat de grief faalt.
Het hof is overigens van oordeel dat ook als aan de hand van het door [appellant] gestelde bezien in samenhang met de door hem ter zake overgelegde stukken wel van het vermoeden van art. 7:610b BW zou kunnen worden uitgegaan, dit vermoeden is weerlegd door de door de Autorijschool c.s. overgelegde uitdraaien van de agenda van [appellant] bezien in samenhang met het feit dat uit niets blijkt dat [appellant] op enig moment voordat de dagvaarding in eerste aanleg is betekend, aanspraak heeft gemaakt op betaling van het thans door hem beweerdelijk gemaakte grote aantal overuren.
Daarmee hoeft de vraag niet te worden beantwoord of dit wettelijke vermoeden van art. 7:610b BW alleen van toepassing is in het geval van een vordering van een werknemer om te komen tot een tewerkstelling voor een duur inclusief de overwerkuren terwijl geen sprake is van een full time dienstverband.
4.5.2
In de nrs. 73 en 74 van zijn memorie van grieven heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij steekproefsgewijs de berekeningen van de Autorijschool c.s. heeft gecontroleerd. Daaruit blijkt volgens hem dat een te laag aantal uren is vermeld en dat in eerste aanleg de Autorijschool c.s. dus veroordeeld had moeten worden om aan overuren meer uit te betalen dan 43,32 overuren. [appellant] heeft deze stelling met niets nader onderbouwd. Hij heeft zelfs de resultaten van zijn steekproef niet overgelegd. Voor zover hij met zijn stelling dat hij zich wat dit betreft het recht voorbehoudt om een uitgebreide berekening bij akte in het geding te brengen, heeft willen aanvoeren dat het hof hem thans die gelegenheid moet bieden, vindt die stelling geen steun in het recht. Al met al faalt de tweede grief dus ook voor zover deze inhoudt dat de Autorijschool c.s. aan de hand van hun eigen administratie moeten worden veroordeeld om aan overuren meer uit te betalen dan 43,32 uur.
4.6
In zijn derde grief voert [appellant] bezwaren aan tegen enkele rechtsoverwegingen in het tussenvonnis die betrekking hebben op enkel de vordering in reconventie. Nu deze vordering in reconventie van de Autorijschool c.s. is afgewezen met veroordeling van Autorijschool c.s. in de proceskosten, heeft [appellant] geen belang bij beoordeling van deze grief. Voor zover een of meer vorderingen in conventie van [appellant] dezelfde posten betrof als de reconventionele vordering, is die conventionele vordering toegewezen, zodat [appellant] ook wat dat betreft geen belang heeft bij beoordeling van deze grief.
4.7
In zijn vijfde grief voert [appellant] , gelet op onder andere HR 10 juni 1988, NJ 1988, 846 terecht aan dat de renteschade moet worden berekend over het brutosalaris, zodat deze grief slaagt.
4.8
In zijn zesde grief voert [appellant] aan dat in eerste aanleg de proceskosten in conventie ten onrechte zijn gecompenseerd. De grief faalt omdat partijen in eerste aanleg in conventie, net zoals in dit hoger beroep, over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal, net zoals de kantonrechter heeft gedaan ter zake de kosten van de eerste instantie, de proceskosten van het appel compenseren.
4.9
In grief VII klaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat de proceskosten van de reconventie op nihil worden gesteld omdat die vordering kennelijk niet tot extra werk van betekenis heeft geleid.
De in eerste aanleg ingestelde reconventionele vordering was niet het spiegelbeeld van de vordering in conventie, maar betrof een zelfstandige vordering waarin de Autorijschool c.s. [appellant] onder meer hebben verweten een auto van hen te hebben beschadigd door willens en wetens verkeerde brandstof te tanken. [appellant] heeft een uitvoerig gemotiveerde conclusie van antwoord in reconventie genomen en de kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis wat die reconventie betreft de Autorijschool c.s. toegelaten te bewijzen dat [appellant] opzettelijk of bewust roekeloos de verkeerde brandstof heeft getankt. Gelet op dit alles kan niet worden gezegd dat die vordering in reconventie aan de zijde van [appellant] niet tot extra werk heeft geleid. Het hof zal de nihilstelling van die kosten dan ook vernietigen en de Autorijschool c.s. veroordelen in de kosten van de reconventie in eerste aanleg.
4.1
Voor zover [appellant] verder bewijs heeft aangeboden en het hof hiervoor al niet aan dat aanbod is voorbijgegaan, gaat het hof daaraan voorbij omdat dit bewijs niet voldoende specifiek is aangeboden en/of niet ter zake dienend is.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 22 december 2013, doch alleen voor zover:
- de Autorijschool c.s. daarin hoofdelijk is veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 496,86 bruto vermeerderd met 50% over dat bedrag, het netto equivalent van het totaal vermeerderd met de wettelijke rente voor zover en voor zolang dit bedrag vanaf 20 december 2012 onbetaald blijft;
- de proceskosten in reconventie zijn gesteld op nihil,
en doet wat dat betreft opnieuw recht als volgt:
veroordeelt de Autorijschool c.s. hoofdelijk tot betaling aan [appellant] van € 3.477,66 bruto vermeerderd met 50% over dat bedrag, en het totaal vermeerderd met de wettelijke rente voor zover en voor zolang dit bedrag vanaf 20 december 2012 onbetaald blijft;
veroordeelt de Autorijschool c.s. in de in eerste aanleg gerezen proceskosten van de vordering in reconventie, aan de zijde van [appellant] begroot op € 150,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na de dag van deze uitspraak;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt voor het overige de vonnissen waarvan beroep;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraadsheer