ECLI:NL:GHSHE:2015:3750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HD 200.124.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens (poging tot) diefstal of verduistering met bewijswaardering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Recycling B.V. tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het hof behandelde de kwestie van ontslag op staande voet, waarbij de dringende reden werd betwist. De zaak draaide om de beschuldiging van (poging tot) diefstal of verduistering van bedrijfseigendommen, specifiek metaalafval, dat op 11 april 2011 in de kofferbak van de auto van de geïntimeerde was aangetroffen. Het hof had eerder in een tussenarrest van 25 november 2014 Recycling toegelaten om bewijs te leveren voor haar stelling dat de geïntimeerde de bedrijfseigendommen in zijn auto had geplaatst. Tijdens de bewijslevering werden getuigen gehoord, maar het hof oordeelde dat Recycling niet voldoende bewijs had geleverd om de beschuldigingen te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend waren en dat er onvoldoende bewijs was dat de geïntimeerde de materialen zelf in zijn kofferbak had gelegd. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, en werd Recycling veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.994/01
arrest van 29 september 2015
in de zaak van
[Recycling] Recycling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.M.J. Loeffen te Geldrop,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 november 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector kanton Eindhoven, onder zaaknummer 837821/12-6377 gewezen vonnis van 20 december 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 november 2014;
  • het proces-verbaal van enquête van 9 maart 2015;
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 26 mei 2015;
  • de memories na enquête van [Recycling] en [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [Recycling] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de bedrijfseigendommen (metaalafval) van [Recycling] die op 11 april 2011 in de kofferbak van zijn auto zijn aangetroffen, daarin heeft gelegd.
6.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [Recycling] als getuigen doen horen [getuige 1] en [getuige 2] . [geïntimeerde] heeft in contra-enquête zichzelf en [getuige 4] doen horen.
6.3.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest. Het hof heeft daarin onder meer overwogen dat het hetgeen door [Recycling] is aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van (een poging tot) diefstal of verduistering vooralsnog onvoldoende acht om de gestelde (poging tot) diefstal of verduistering aan te nemen gelet op het verweer van [geïntimeerde] dat de kofferbak van zijn auto niet afsluitbaar was en dat dit ook bekend was bij (medewerkers van) [Recycling] zodat iedereen de materialen in de kofferbak van zijn auto kan hebben gelegd (rov. 3.7). Ook heeft het hof overwogen dat op [Recycling] de bewijslast rust dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag en dat zij in hoger beroep heeft aangeboden nader bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen, te weten [getuige 5] en [getuige 6] , specifiek over het tijdsverloop op 11 april 2011, alsmede de werknemers die door [geïntimeerde] genoemd zijn aan wie verteld zou zijn dat de kofferbak niet afgesloten kon worden (rov. 3.8).
6.4.
Ook na bewijslevering in hoger beroep acht het hof [Recycling] niet geslaagd in het door haar te leveren bewijs gelet op het volgende. [Recycling] heeft genoemde [getuige 5] en [getuige 6] niet als getuigen voorgebracht. In haar memorie na enquête gaat [Recycling] verder ook niet in op het tijdsverloop op 11 april 2011. Hetgeen [Recycling] in dit verband in haar eerdere processtukken heeft gesteld, is onvoldoende om haar te volgen in haar betoog dat de tijdspanne tussen het moment dat [getuige 6] zou hebben gezien dat [geïntimeerde] een emmer leegkiepte in de kofferbak van zijn auto en het moment dat bedrijfseigendommen (metaalafval) door [getuige 5] werden aangetroffen in de kofferbak van de auto van [geïntimeerde] zo kort is dat [geïntimeerde] dit metaalafval zelf daarin moet hebben gelegd.
6.5.
Het hof stelt vast dat de twee werknemers van [Recycling] die zij als getuigen heeft doen horen – [getuige 1] en [getuige 2] – geen werknemers zijn die door [geïntimeerde] zijn genoemd als werknemers aan wie verteld zou zijn dat de kofferbak niet afgesloten kon worden. [getuige 1] noch [getuige 2] heeft kunnen verklaren over de vraag of vóór 11 april 2011 bij [getuige 5] of bij (andere) medewerkers van [Recycling] bekend was dat de kofferbak van de auto van [geïntimeerde] niet afsluitbaar was. Zij hebben (slechts) verklaard dat zij dit zelf niet hebben gehoord. Er zijn dus geen getuigen voorgebracht die kunnen zeggen dat in tegenstelling tot wat [geïntimeerde] over hen beweert, zij nimmer iets wisten of een niet af te sluiten kofferbak.
6.6.
[geïntimeerde] heeft verder onbestreden naar voren gebracht dat [getuige 5] wisselend heeft verklaard bij de politie, tijdens de kort geding zitting en in het kader van het voorlopig getuigenverhoor en dat de verklaringen van [getuige 5] tegenstrijdig zijn met de voorlopige getuigenverklaring van [getuige 6] . [getuige 5] heeft gezegd dat hij op camerabeelden heeft gezien dat [geïntimeerde] naar zijn auto loopt, maar hij heeft deze camerabeelden niet bewaard. Vast staat dat de kofferbak van de auto van [geïntimeerde] niet afsluitbaar was; dit is ook op de dag van het incident zelf, 11 april 2011, door de politie geconstateerd.
6.7.
Gelet op al het vorenoverwogene, is, ondanks de eerdere verklaring van [getuige 6] , het enkele aantreffen van de materialen in de kofferbak van [geïntimeerde] onvoldoende om te bewijzen dat [geïntimeerde] de materialen zelf in zijn kofferbak heeft gelegd. Het hof acht van onvoldoende betekenis voor beantwoording van de vraag of [Recycling] heeft voldaan aan de onderhavige bewijsopdracht of [geïntimeerde] eerder is aangesproken door (medewerkers van) [Recycling] op het ontvreemden of meenemen van bedrijfseigendommen.
6.8.
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 3 die gericht zijn tegen de door de kantonrechter gegeven bewijswaardering, falen. Grief 4 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte [Recycling] in de proceskosten heeft veroordeeld. Ook deze grief faalt gezien de uitkomst van deze procedure. Het hof passeert het nog door [Recycling] in punt 12 van haar memorie na enquête gedane bewijsaanbod met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [getuige 4] als niet terzake dienend.
6.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [Recycling] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [Recycling] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 683,-- aan griffierecht en € 4.632,-- aan salaris advocaat;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraadsheer