ECLI:NL:GHSHE:2015:3747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HD 200.122.476_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brand in woning niet komen vast te staan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de aansprakelijkheid voor een brand in een woning. De procedure werd gevoerd door de WA-verzekeraar van de bewoner, die formeel als partij optrad. Buiten medeweten van deze partij werd er succesvol incidenteel appel ingesteld. Het hof had eerder tussenarresten gewezen op 17 juni 2014 en 2 december 2014, waarin werd bepaald dat er een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden naar de oorzaak van de brand. De deskundige, de heer M. Brugman van I-TEK B.V., concludeerde dat de brand waarschijnlijk was ontstaan door een vlam in de pan, maar kon niet met zekerheid vaststellen dat dit het gevolg was van het gedrag van de geïntimeerde. Het hof oordeelde dat de deskundige geen nieuwe gezichtspunten had toegevoegd aan de eerdere uitgangspunten en dat de aansprakelijkheid van de geïntimeerde niet kon worden vastgesteld. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor verdere aktewisseling, waarbij de onduidelijkheid over de processuele positie van de geïntimeerde moest worden opgehelderd. Het hof hield iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 29 september 2015
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde] ,weduwe van
[echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 17 juni 2014 en 2 december 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 214938/HA ZA 10-233 tussen partijen gewezen vonnis van 7 november 2012.

9.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 2 december 2014;
- het deskundigenbericht van 26 mei 2015;
- de beslissing van 15 juni 2015 waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van de
deskundige heeft vastgesteld op € 5.783,80 inclusief btw;
- de memorie na deskundigenbericht tevens akte overlegging producties van [appellant]
van 23 juni 2015;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht tevens antwoordakte van [geïntimeerde] van
28 juli 2015.
Partijen hebben daarna arrest gevraagd.

10.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
10.1
Bij tussenarrest van 2 december 2014 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
Kan naar uw oordeel op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008 met bijbehorende foto’s) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in het tussenarrest van 17 juni 2014 is omschreven (r.o. 4.10 en 4.11)?
In hoeverre bieden de rapporten van [technisch onderzoeker] van 3 december 2007, van [schade-expert] van 25 januari 2008 en van [technisch expert] van 26 mei 2009 - met het oog op de beantwoording van de eerste vraag - inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien correct verwerkte informatie?
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
Het hof heeft de heer M. Brugman van I-TEK B.V. tot deskundige benoemd.
10.2
In antwoord op deze vragen heeft de deskundig in paragraaf 7 van zijn rapport de volgende voorlopige conclusie opgenomen:
Bij vraag 1:
Ondergetekende is van mening dat de meest aannemelijk oorzaak van de brand is gelegen in het feit dat de vlam in de pan is geslagen. Dat betreft echter niet de pan met aardappelen. Ondergetekende baseert het vorenstaande op het feit dat onder andere uit getuigenverklaringen (brandweer) is gebleken dat de brand in aanvang woede in de keuken, in gebruik bij de familie [geïntimeerde] en dat de heer [technisch onderzoeker] drie gaskranen van de gaskookplaat in die keuken in de (deels) geopende stand heeft aangetroffen.
Gezien het feit dat er geen discussie bestaat over het feit dat er op de gaskookplaat een pan met aardappelen stond en er drie gaskranen (deels) open stonden, kan redelijkerwijs gezien worden gesteld dat er dan in totaal drie pannen op het vuur hebben gestaan. Een plausibele verklaring dat er slechts één pan met aardappelen op het vuur heeft gestaan en dat de twee andere gaskranen hebben opengestaan zonder dat op de brandende pitten een pan heeft gestaan, kan derhalve ook niet worden gegeven.
Het meest aannemelijk is dan ook dat de vlam in de pan is geslagen in de pan met vlees met jus/vet/olie. Ondergetekende is er zich terdege van bewust dat dit een aanname betreft, maar is gebaseerd op het feit dat er drie gaskranen van pitten van de gaskookplaat hebben open gestaan.
Bij vraag 2:
Deze vraag is met betrekking tot het rapport (e-mailbericht) van de heer [technisch onderzoeker] d.d. 3 december 2007 lastig te beoordelen, omdat er met betrekking tot het door de heer [technisch onderzoeker] ingestelde onderzoek ter plaats geen uitgebreid onderzoeksrapport is opgemaakt en slechts is volstaan met een e-mailbericht voor zijn opdrachtgever met een globale omschrijving van zijn bevindingen. Het betreft naar de mening van ondergetekende summiere informatie. Kennelijk was zijn opdrachtgever van mening dat kon worden volstaan met het betreffende e-mailbericht.
Met betrekking tot voornoemde vraagstelling dient het volgende te worden opgemerkt. Aan de hand van het getuigenverhoor van de heer [technisch onderzoeker] d.d. 30 maart 2009, alsmede aan de hand van de inhoud van de brieven die door hem zijn opgesteld d.d. 5 november 2009 en 4 juli 2013 kan worden gesteld, dat daarin wel inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien correct verwerkte informatie is vertrekt onder de restrictie, dat de heer [technisch onderzoeker] niet geheel consistent is over de juiste stand van de drie gaskranen.
Het rapport van [technisch expert] bevat naar de mening van ondergetekende inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien bruikbare informatie met name met betrekking tot de te hanteren werkwijze bij een brandonderzoek en het opmaken van een onderzoeksrapport. Met betrekking tot het onderzoeksrapport dient echter wel nadrukkelijk te worden opgemerkt dat wanneer een dergelijk rapport niet is opgemaakt, dit niet wil zeggen dat er geen gedegen en uitgebreid onderzoek is ingesteld. Zoals eerder reeds is weergegeven is het één en ander sterk afhankelijk van de bevindingen van het onderzoek en de wensen van de opdrachtgever omtrent de wijze van rapportage.
Verder bevat het rapport met betrekking tot mogelijke andere oorzaken slechts aannames, die slechts gebaseerd kunnen zijn op dossieronderzoek en aan de hand van een beperkt aantal foto's.
Het rapport van de heer [schade-expert] betreft een summier rapport dat past binnen zijn werkzaamheden als schade-expert. Ondergetekende is van mening dat hetgeen in het rapport is vermeld, geen uitsluitsel geeft met betrekking tot het ontstaan van de brand.
Bij vraag 3:
  • Aan de hand van het dossieronderzoek kan worden gesteld dat door de heer [technisch onderzoeker] ter plaatse een technisch onderzoek is ingesteld. Door de heer [technisch expert] is naar aanleiding van dat onderzoek eveneens een dossieronderzoek ingesteld. Aan de deskundigheid en integriteit van zowel de heer [technisch onderzoeker] als de heer [technisch expert] wordt niet getwijfeld.
  • De mening van de heer [technisch expert] dat door de heer [technisch onderzoeker] een beperkt onderzoek heeft uitgevoerd, onder andere ingegeven door het feit dat er geen gedegen onderzoeksrapport ten grondslag ligt aan het ingestelde onderzoek door [technisch onderzoeker] wordt zoals eerder is vermeld, niet gedeeld.
De heer [technisch onderzoeker] heeft immers tijdens het getuigenverhoor een verklaring afgelegd over de wijze van het onderzoek dat hij heeft verricht. Tevens heeft hij in de twee eerder in dit rapport genoemde brieven aangegeven wel degelijk een uitgebreid onderzoek te hebben ingesteld. Het feit dat er ten tijde van dat onderzoek het één en ander niet uitgebreid fotografisch is vastgelegd en het feit dat er niet uitgebreid is gerapporteerd, wil nog niet zeggen dat ter plaatse een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat ondertekende van mening is, dat het wenselijk was geweest dat het één en ander uitgebreider fotografisch was vastgelegd.
  • Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat de brand niet het gevolg is geweest van de vlam in een pan en dat een andere oorzaak ten grondslag ligt aan het ontstaan van de brand, blijft ondergetekende van mening dat ten tijde van de brand er wel degelijk drie kranen van de gaspitten (deels) hebben open gestaan.
  • Ondergetekende komt uit een traditionele boerenfamilie. Daar was het gebruikelijk dat er 's middags een warme maaltijd werd gebruikt. De meeste oudere familieleden hebben tot hun overlijden of opname in verzorgingstehuizen 's middags een warme maaltijd gebruikt. Dat betroffen dan warme maaltijden bestaande uit aardappelen, vlees en groente.
Het feit dat door de heer [technisch onderzoeker] drie gaskranen zijn aangetroffen die (deels) open hebben gestaan, maakt het zeer aannemelijk dat op de betreffende gaskookplaat ten tijde van de brand drie pannen, met aardappelen, vlees en groente op het vuur kunnen hebben gestaan.
De deskundige heeft in zijn rapport vervolgens de (bijgevoegde) reactie van beide partijen op zijn conceptrapport besproken en geoordeeld dat deze niet tot aanpassing van zijn rapport leidden, zodat zijn voorlopige conclusie tevens zijn eindconclusie is geworden.
10.3
In de vraagstelling van het hof is met name verwezen naar de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van het tussenarrest van 17 juni 2014. Hierin is onder meer het volgende tot uitgangspunt genomen:
Wat daar ook van zij, uit de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s is voldoende komen vast te staan dat op het fornuis een pan met aardappelen stond en dat het gas, anders dan [geïntimeerde] veronderstelde, niet was uitgedraaid. Meer dan dat is tot op heden evenwel niet komen vast te staan. (r.o. 4.10)
Er zijn wel aanwijzingen dat er meer pannen op het vuur hebben gestaan, gelet op de omstandigheid dat volgens [technisch onderzoeker] drie gaskraantjes open stonden (…) Met betrekking tot de inhoud van de andere pan(nen) dan de pan met aardappelen is alleen gesproken van groenten. Gesuggereerd is wel dat er ook een pan met vlees geweest moet zijn omdat een traditionele maaltijd uit aardappelen, vlees en groenten bestaat maar die omstandigheid brengt niet mee dat de aanwezigheid van een pan met vlees als vaststaand kan worden aangenomen. Daarvoor ontbreken voldoende concrete aanwijzingen. Voor het navolgende gaat het hof ervan uit dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan en daarnaast
mogelijkeen pan met groenten, terwijl
niet uitgeslotenis dat er daarnaast nog een pan was met onbekende inhoud. (r.o. 4.11)
Het hof ziet in de bevindingen van de deskundige geen grond om deze uitgangspunten te verlaten. Zijn conclusie dat de brand niet is ontstaan in de pan met aardappelen brengt mee dat niet met voldoende zekerheid althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in dit tussenarrest is omschreven. De deskundige acht de aanwezigheid van een pan met groente en een pan met vlees met jus/vet/olie aannemelijk, maar de omstandigheden waarop hij dit oordeel baseert, zijn reeds verdisconteerd in de uitgangspunten die in het tussenarrest van 17 juni 2014 zijn opgenomen. Daaraan zijn door de deskundige in zijn rapport geen nieuwe gezichtspunten toegevoegd.
10.4
Een en ander brengt het hof tot de slotsom dat de oorzaak van de brand niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld zodat ook de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] daarvoor niet is komen vast te staan.
10.5
Bij zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] tevens een akte genomen met enkele producties. Hij vermeldt hierbij dat hij deze akte eerder na het tussenarrest van 17 juni 2014 heeft willen nemen. Zoals in het tussenarrest van 2 december 2014 onder 6. is vermeld, is de nadere akte van [appellant] op de rol geweigerd zodat deze toen niet tot de gedingstukken is gaan behoren. [geïntimeerde] maakt er in haar memorie na deskundigenbericht bezwaar tegen dat deze akte thans opnieuw genomen wordt. Het hof deelt dit bezwaar niet. Na het tussenarrest van 17 juni 2014 was een nadere akte buiten de orde, maar dat is nu niet het geval. De overgelegde producties behoren daarmee tot de gedingstukken.
10.6
Bij deze producties zijn enkele stukken waaruit [appellant] afleidt dat [geïntimeerde] erkent aansprakelijk te zijn voor de brand. De mededelingen waaruit [appellant] dit afleidt, zijn kennelijk gedaan tegenover de boekhouder van [appellant] , terwijl in de onderhavige procedure namens [geïntimeerde] haar aansprakelijkheid voor de brand juist gemotiveerd wordt betwist en deze aansprakelijkheid, zoals hiervoor geoordeeld, niet is komen vast te staan. In deze nadere stukken worden geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen met betrekking tot de feitelijke toedracht en de oorzaak van de brand, zodat deze stukken wat dat betreft geen nieuw licht op de zaak werpen en in zoverre niet relevant zijn. Het hof acht voor de wetenschap van [geïntimeerde] over de feiten haar getuigenverklaring bij het voorlopig getuigenverhoor op 30 maart 2009 bepalend.
10.7
Wat intussen wel een merkwaardige situatie oplevert, is dat [geïntimeerde] - volgens deze nadere stukken - met betrekking tot haar standpuntbepaling over het voeren van het hoger beroep in de correspondentie die namens haar is gevoerd een standpunt inneemt dat niet verenigbaar is met het standpunt dat namens haar in het hoger beroep zelf wordt ingenomen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] bij de Deken een klacht ingediend over het optreden van haar advocaat in dit hoger beroep, waaronder het (buiten haar medeweten) instellen van incidenteel appel. [geïntimeerde] heeft op de inhoud van de overgelegde nadere stukken niet inhoudelijk gereageerd, maar zich beperkt tot het innemen van het standpunt dat deze stukken buiten beschouwing moeten blijven. Dat standpunt deelt het hof, als gezegd, niet. Alvorens verder op de zaak en op de consequenties van het hiervoor gegeven oordeel over het ontbreken van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in te gaan, acht het hof het noodzakelijk dat de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid over de processuele positie van [geïntimeerde] wordt opgehelderd.
10.8
Het hof zal daarom [appellant] , die hierover begonnen is, in de gelegenheid stellen bij akte aan te geven waartoe de door hem genoemde klacht van [geïntimeerde] bij de Deken heeft geleid. [geïntimeerde] zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren. Het hof benadrukt dat deze aktewisseling voor geen ander doel is bestemd en dat mededelingen over andere onderwerpen door het hof buiten beschouwing zullen worden gelaten.
10.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

11.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 27 oktober 2015 voor akte aan de zijde van [appellant] met
uitsluitendhet hiervoor onder 10.8 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraadsheer