Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] Antiek B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
[geïntimeerde] ,zonder bekende woonplaats,
5.Het tussenarrest
6.Het verdere verloop van de procedure
7.De verdere beoordeling
a) Uit de jaarrekening 2000 van [vennootschap] BV blijkt dat [geïntimeerde] Beheer BV zichzelf ten onrechte een managementvergoeding heeft toegekend van € 45.000,=;
b) In 2004 is zonder aanwijsbare reden de rekening-courant vordering van [appellante] op [vennootschap] BV afgenomen met € 188.000,= en de rekening-courant vordering van [geïntimeerde] Beheer BV is met datzelfde bedrag toegenomen;
c) [vennootschap] BV heeft [geïntimeerde] Beheer BV in 2008 tegen een te lage prijs de voorraad beelden verkocht en [geïntimeerde] Beheer BV heeft de koopprijs in het nadeel van [appellante] verrekend met een niet bestaande huurvordering van [geïntimeerde] Beheer BV op [vennootschap] BV;
d) Uit de jaarrekening over 2010 blijkt dat er in dat jaar sprake is geweest van € 14.000,= negatieve omzet terwijl geen sprake is van een negatieve kostprijs van die omzet;
e) In de gepubliceerde jaarrekeningen is ten onrechte steeds een jaarlijks oplopende huurschuld van [vennootschap] BV opgenomen. Daaraan ligt geen rechtsgeldige huurovereenkomst ten grondslag, althans daarbij is ten onrechte geen rekening gehouden met jaarlijks feitelijk wel door [vennootschap] BV verrichte huurbetalingen.
[X.]). De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is (art. 2:11 BW).
Door [geïntimeerden] is niet bestreden dat deze mutaties in de rekening-courant verhoudingen van [appellante] en [geïntimeerde] beheer BV hebben plaatsgevonden, dat die niet juist waren, en dat het gerommel in de rekening-courant verhoudingen moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen. Echter, dat dit tot gevolg heeft gehad dat [vennootschap] BV haar verplichtingen tegenover [appellante] (in elk geval tot het bedrag van € 188.000,= zoals [appellante] stelt) niet meer kan nakomen en ook geen verhaal meer biedt voor de als gevolg daarvan bij [appellante] optredende schade (met andere woorden dat er causaal verband bestaat tussen dat handelen en de door [appellante] geclaimde schade) volgt daaruit – zonder nader toelichting, die ontbreekt - niet. Nu het wijzigen van de rekening-courantverhouding niet heeft geleid tot een vermindering van de verhaalbaarheid van de vordering van [appellante] op [vennootschap] BV, leidt dit niet tot schade, zodat er in zoverre geen feitelijke grondslag is voor toewijzing van de vordering van [appellante] .
Verder voert [appellante] ten aanzien van de huurschuld voor het eerst in dit hoger beroep aan dat zij in de stukken die zij pas na 2012 van de accountant van [vennootschap] BV heeft ontvangen, heeft ontdekt dat er door [vennootschap] BV in 1998, 1999 en 2000 onder vermelding van “huur” over het betreffende jaar betalingen zijn verricht, terwijl in de jaarrekeningen van die jaren onder het kopje “kortlopende schulden” ten onrechte de huurvordering van [geïntimeerde] Antiek BV op [vennootschap] BV opliep alsof daarop niet betaald zou zijn. Volgens [appellante] is deze onrechtmatigheid ook de volgende jaren doorgezet als gevolg waarvan in de loop der jaren een bedrag aan [vennootschap] BV is onttrokken van € 270.000,=, terwijl dat bedrag had moeten worden aangewend ter voldoening van de crediteuren (zijnde [appellante] en [geïntimeerden] ).
Met de vaststelling dat geen sprake is geweest van een huurovereenkomst is het bedrag van € 270.000,= zonder rechtsgrond aan [geïntimeerde] Beheer BV betaald. Dat is een onttrekking waarvan [geïntimeerde] Beheer BV als bestuurder een ernstig verwijt (als bedoeld onder 7.5 hiervoor) te maken is. Indien dit bedrag niet zou zijn onttrokken zou het beschikbaar zijn geweest voor aflossing van de rekening-courant schulden aan de beide aandeelhouders. Nu door [appellante] niet is weersproken dat [geïntimeerde] Beheer BV haar vordering op [vennootschap] BV ook niet voldaan heeft gekregen en in de rede zou liggen dat een beschikbaar bedrag naar rato van ieders vordering had kunnen worden uitbetaald, kan de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden gesteld worden op € 135.000,= (50% van € 270.000,=) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding in hoger beroep. Voor die schade is [geïntimeerde] als bestuurder van [geïntimeerde] Beheer BV op grond van het bepaalde in artikel 2:11 BW (hoofdelijk) aansprakelijk.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerden] zich op dit punt verweerd met het betoog dat de verkoop van de voorraad beelden en de verrekening niet los van elkaar kunnen worden gezien. De transacties vonden plaats in het kader van het vinden van een oplossing voor de impasse tussen partijen die was ontstaan en die op dat moment al meer dan zeven jaar duurde. In 2007 werden in dat kader door partijen in het bijzijn van (toenmalige) advocaten besprekingen gevoerd over een minnelijke regeling, die uiteindelijk niet tot stand kwam. Door de verkoop van de voorraad aan [geïntimeerde] Beheer BV kon de huurovereenkomst eindigen en werd het verder oplopen van de huurschuld van [vennootschap] BV in elk geval voorkomen, aldus [geïntimeerden]
De bestreden tussenvonnissen zullen bekrachtigd worden. Het bestreden eindvonnis zal om praktische redenen in zijn geheel vernietigd worden. De primaire vordering van [appellante] zal op de hiervoor onder 7.9, 7.18 en 7.20. beschreven punten alsnog worden toegewezen zoals hierna in het dictum opgenomen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Op verzoek van [appellante] zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.