ECLI:NL:GHSHE:2015:3743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
F 200.166.235/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W. Dieleman, heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag over de kinderen te herstellen en een co-ouderschapsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Verhaard, heeft in haar verweerschrift verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te bekrachtigen, waarin zij eenhoofdig gezag over de kinderen heeft gekregen en een beperkte omgangsregeling is vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Intervence zijn ook betrokken in deze zaak.

De rechtbank had in haar beschikking van 10 december 2014 bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag over [kind 1] zou krijgen en dat de omgang tussen de vader en de kinderen beperkt zou zijn tot één dagdeel per veertien dagen. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft in hoger beroep gesteld dat de kinderen onder toezicht staan van de stichting en dat hij zijn kinderen al geruime tijd niet heeft kunnen zien. Hij betwist de zorgen die door de moeder en de stichting zijn geuit en stelt dat hij een goede ouder is.

De moeder heeft echter aangegeven dat er geen contact meer is geweest tussen de ouders sinds de eerdere beschikking en dat de vader zich dreigend heeft opgesteld tijdens omgangsmomenten. De Raad en de stichting hebben ook zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang met de vader. Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag en dat de omgang tussen de vader en de kinderen moet worden ontzegd voor een periode van één jaar, gezien de risico's voor de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de beslissing omtrent het gezag en de ontzegging van het recht op omgang bekrachtigd. De vader heeft geen medewerking verleend aan de voorgestelde begeleide omgang, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 september 2015
Zaaknummer: F 200.166.235/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/87951/ FA RK 13-486
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W. Dieleman,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard.
In de onderhavige zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Intervence,
gevestigd en kantoorhoudende te Middelburg,
hierna te noemen: de stichting.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Middelburg,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
  • te bepalen dat het gezamenlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] wordt hersteld en dat de ouders het gezamenlijk gezag verkrijgen over de hierna nader te noemen minderjarige [kind 2] ;
  • een omgangs- c.q. zorgregeling vast te stellen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, waarbij een co-ouderschap bestaat tussen partijen, waarbij de moeder de ene week de zorg heeft voor de kinderen en de vader de andere week de zorg c.q. omgang heeft over/met de kinderen, waarbij een wisseling plaatsvindt op zondagavond om 19.00 uur. Subsidiair heeft de vader verzocht een nieuw raadsonderzoek te gelasten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen, voor zover het betreft het gezag over de kinderen.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht de in voormelde beschikking vastgestelde zorgregeling van één dagdeel per veertien dagen, voor de periode van één jaar op te schorten
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met één productie, ingekomen ter griffie op 19 juni 2015, heeft de vader verzocht het incidenteel appel ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Dieleman;
-de moeder, bijgestaan door mr. Verhaard;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 maart 2015;
- de brief van de raad d.d. 7 april 2015, waarin de raad het hof bericht dat het raadsrapport d.d. 5 december 2013 reeds in het bezit is van het hof en partijen;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 7 augustus 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum 1] 2004 te [woonplaats] ,
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [kind 2] uit.
Bij beschikking van de kantonrechter van 17 maart 2005 zijn de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [kind 1] belast.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De kinderen staan sinds 29 november 2013 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 10 december 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder voortaan zal zijn belast met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en bepaald dat er tussen de vader en de beide kinderen omgang zal zijn gedurende een dagdeel per veertien dagen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
Door het handelen van de stichting gaat het niet goed met de kinderen. Tegen de afspraken in heeft de vader de kinderen al wekenlang niet gezien, terwijl het de intentie van de huidige gezinsmanager was om de contacten uit te breiden. Het doel van de vader is om zijn kinderen terug te krijgen. Het is aan de stichting om dit voor elkaar te krijgen. Stukken waarmee aangetoond kan worden dat de vader een fatsoenlijke en betrouwbare ouder is met voldoende pedagogisch draagvlak, zijn in het bezit van de vader. De persoon van de vader staat echter ter discussie en niets anders lijkt er toe te doen, terwijl niet wordt gekeken naar de herkomst en de juistheid van de aantijgingen. De vader betwist de kundigheid van de zogenaamde specialisten. Bij de stichting ontbreekt voorts ieder spoor van zelfinzicht en een kritische benadering. De zorgen die men uitspreekt, worden bewaarheid en verergerd door de huidige situatie in stand te houden.
Volgens de vader was de hulpverlening al betrokken in het netwerk van de moeder vóór het verbreken van de relatie, zodat deze niet objectief is.
Het verblijf van twee maanden van de vader bij Emergis is niet veroorzaakt omdat hij in de maatschappij uit de toon viel, maar onder meer door het verbreken van de relatie met de moeder.
De vader heeft zich verweerd in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij laat zich niet meer in een hoek duwen waar hij en zijn kinderen niet thuis horen: de psychiatrie. De getroffen maatregelen staan niet in verhouding tot de feitelijke situatie.
Het raadsrapport is gedateerd. De strafzaak omtrent het huiselijk geweld is al in 2013 geseponeerd. Als gevolg van een verzonnen verhaal is de vader een voorwaardelijke straf van 30 dagen met een proeftijd opgelegd.
Indien de rol van de vader als verantwoordelijke ouder en opvoeder hersteld zou worden, zouden beide kinderen geen therapie nodig hebben. De vader heeft in het verleden al verzocht om een onderzoek naar de signalen van seksueel misbruik bij de kinderen door een onafhankelijk onderzoeksbureau en een ervaren psycholoog. De kinderen krijgen nu al een overdaad aan therapie. Derhalve heeft de vader het niet toegestaan dat de kinderen ook nog eens naar Juvent zouden gaan.
De vader vreest ervoor dat de moeder met de kinderen zal verdwijnen, zonder een adres of bestemming achter te laten.
3.5.1.
Ter zitting heeft de vader hierop aangevuld dat er geen redenen zijn om hem het ouderlijk gezag over de kinderen te ontzeggen. Voor zover er communicatieproblemen zijn tussen de ouders, dient daaraan gewerkt te worden, bijvoorbeeld in het kader van mediation. Een goed ouderschapsplan kan uitkomst bieden.
Het co-ouderschap is een beoogde eindsituatie, waarnaar toegewerkt zou moeten worden. Zowel de vader als de kinderen hebben moeite met het idee dat omgang zou moeten plaatsvinden in een omgangshuis. Zij zouden hierin moeten worden vrijgelaten. Bovendien zijn er geen gronden voor begeleide omgang.
De vader is in het voorjaar van 2015 enige tijd bij Emergis verbleven omdat hij geen dak boven zijn hoofd had. Eerdere inbewaringstellingen zijn nimmer door de rechter verlengd.
Thans heeft hij tijdelijk onderdak in een caravan. De vader kan er niet mee instemmen dat de stichting of andere betrokken instellingen rechtstreeks informatie over hem opvragen bij Emergis, onder meer omdat hij dan geen zicht heeft op wat er over hem wordt geschreven.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Sinds de zitting in eerste aanleg is er geen enkel contact meer geweest tussen partijen. Na een incident, waarbij de vader in het bijzijn van de kinderen de gezinsmanager heeft bedreigd – [kind 1] zou ertussen zijn gesprongen om erger te voorkomen – is de begeleide contactregeling opgeschort. De gezinsmanager heeft vervolgens maandenlang geen enkel contact kunnen krijgen met de vader. Emergis heeft de gezinsmanager in mei 2015 medegedeeld dat de vader daar wederom al enige tijd was opgenomen. Als de ouders nu nog met het gezamenlijk gezag zouden zijn belast, had de moeder de vader niet kunnen bereiken.
De persoonlijke psychische problematiek van de vader speelde ook ten tijde van de procedure in eerste aanleg betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling, zo blijkt uit het door de vader tegen die beslissing ingediende beroepschrift. De vader is echter van mening dat nu juist de moeder psychische problematiek heeft en dat hijzelf een gezonde ouder is. Voor een andere visie hierop verwijst de moeder naar het rapport van de raad en de rapportage van de stichting. De moeder heeft ernstige zorgen, mede gelet op een recente e-mail van de vader waaruit blijkt dat hij het idee heeft dat het niet de wens van de moeder was om de relatie te verbreken.
In de afgelopen jaren is er geen enkel contact geweest tussen de ouders, ook omdat er contactverboden waren opgelegd. De moeder heeft niet de verwachting dat zij binnen een afzienbare periode wel in staat zal zijn om met de vader rechtstreeks te kunnen communiceren.
Bovendien heeft de vader in het verleden de benodigde hulpverlening voor de kinderen tegengehouden, door daarvoor geen toestemming te verlenen, ondanks de adviezen waaruit de noodzaak van die hulpverlening bleek. Als gevolg van dit handelen raken de kinderen klem of verloren tussen de ouders.
De moeder is voorts van mening dat het verzoek van de vader om een regeling vast te stellen die neerkomt op co-ouderschap, dient te worden afgewezen. Voor een dergelijke regeling is een goede verstandhouding tussen de ouders noodzakelijk, en daarvan is geen sprake. Bovendien is in het verleden gebleken dat partijen niet in staat zijn om zelf op een verantwoorde wijze invulling en uitvoering te geven aan de omgang. Mediation heeft in het verleden niets opgeleverd.
Een nader onderzoek door de raad acht de moeder niet nodig, nu de stichting op 21 maart 2014 een rapportage heeft uitgebracht. Bovendien houdt de stichting toezicht op de kinderen houdt en volgt hun ontwikkeling.
3.6.1.
Bij wijze van incidenteel appel, zoals aangevuld ter zitting, heeft de moeder verzocht de omgangsregeling van één dagdeel per veertien dagen voor de periode van één jaar op te schorten, tenzij een vorm van (begeleide) omgang kan worden vastgesteld waarbij de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd. Er is weliswaar door het tijdsverloop meer duidelijkheid gekomen over de persoonlijke problematiek die bij de vader speelt, maar nu de vader aan Emergis heeft verzocht geen informatie over zijn situatie aan derden te verstrekken, kan er geen duidelijkheid worden verkregen over de risico’s voor de kinderen van een omgangsregeling. Gelet op het voorgaande en gezien het incident tijdens het laatste contactmoment, acht de moeder op dit moment onbegeleide omgang van de vader met de kinderen niet verantwoord.
De kinderen zijn geheel tot rust gekomen gedurende de maanden zonder contact met de vader.
3.7.
De vader heeft in incidenteel appel het volgende aangevoerd.
De vader betwist dat er bij hem sprake is van persoonlijke problematiek. Hij legt een verklaring over van de psychiater, de heer dr. [psychiater] , werkzaam bij Emergis, waaruit volgens hem blijkt dat hij niet psychiatrisch behandeld en/of opgenomen is of hoeft te worden. Dat er geen omgang plaatsvindt, ligt niet aan de vader. Als jeugdbeschermingsinstelling heeft de stichting een eigen verantwoordelijkheid om de door de rechtbank vastgestelde omgang te laten plaatsvinden. De stukken die de moeder heeft overgelegd zijn verouderd. Bij de verlenging van de ondertoezichtstelling werd het belang van omgang nog eens benadrukt. De ondertoezichtstelling kan daaraan bijdragen.
3.8.
De stichting heeft ter zitting het volgende verklaard.
Voor de meest actuele stand van zaken omtrent de omgang tussen de vader en de kinderen verwijst de stichting naar de brief van [teamleider] (teamleider) van 29 juli 2015. De stichting heeft geprobeerd overleg te voeren met de vader, maar die wenst niet mee te werken aan begeleide omgang en heeft zijn hakken in het zand gezet.
De stichting acht het van belang dat het incident van serieuze bedreiging van de gezinsmanager door de vader tijdens de begeleide omgang in januari 2015 waar de moeder naar verwijst, niet het eerste incident is waarbij de vader zich op een dergelijke wijze heeft gedragen in het bijzijn van de kinderen. De vader ziet niet in welke impact deze gebeurtenissen hebben op de kinderen, die begeleiding krijgen bij de verwerking van het verleden. De stichting vreest derhalve niet alleen voor de fysieke veiligheid van de kinderen. Hoewel de stichting van mening is dat contact met de niet-verzorgende ouder belangrijk is, dient dit wel verantwoord te zijn. Op de problematiek van de vader kan de stichting geen zicht krijgen. De enige zekerheid die de stichting thans heeft, is dat geen omgang betekent dat er geen onveilige situatie voor de kinderen ontstaat.
3.9.
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard.
De raad heeft eerder geadviseerd om de omgang in een omgangshuis te laten plaatsvinden. Vervolgens werden de kinderen onder toezicht gesteld. In de visie van de raad kon de gewenste begeleiding ook prima door de gezinsmanager worden verzorgd.
Op dit moment is sprake van een dilemma. De vader vertoont vreemd gedrag, waar niet de vinger op kan worden gelegd. De raad begrijpt echter ook de frustratie van de vader over de wens van de andere betrokkenen dat de omgang begeleid wordt. Hij heeft de zaken graag zelf in handen. Bovendien willen de kinderen de vader graag zien.
Omgang kan niet blijvend in een omgangshuis plaatsvinden, zodat ook de mogelijkheden dienen te worden onderzocht van langdurige begeleiding door het netwerk. Voor onbegeleide omgang is in de visie van de raad op dit moment geen basis, gelet op het gedrag van de vader en gezien zijn weigering om samen te werken met de hulpverlening.
Voor gezamenlijk gezag is evenmin een voldoende basis aanwezig. De communicatie tussen de ouders ontbreekt, alsmede het benodigde inzicht bij de vader. De visie van de vader wijkt dusdanig af van de visie van de stichting en de moeder, dat de kinderen bij gezamenlijk gezag in de knel zullen raken.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders.
3.10.4.
Het hof stelt vast dat de vader in de periode vanaf februari 2015 tot medio 2015 niet bereikbaar is geweest voor de moeder (dan wel de stichting), zodat de moeder, zouden de ouders thans nog met het gezamenlijk gezag zijn belast, in die periode niet in staat zou zijn geweest om met de vader overleg te voeren en gezamenlijk beslissingen te nemen over zaken die de kinderen aangaan. Het is het hof bovendien niet duidelijk geworden waarom de vader in genoemde periode afwezig was en hoe lang en op welke basis, dat wil zeggen verplicht of vrijwillig, de vader in die periode bij Emergis heeft gebleven. De moeder, de raad en de stichting hebben hun twijfels over de waarheid van hetgeen de vader hieromtrent heeft verklaard.
Het belang van de kinderen vereist dat de vader bereikbaar is voor de moeder zodat zonder onnodige vertraging gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. De vader heeft in het verleden het nemen van beslissingen over de kinderen bovendien feitelijk geobstrueerd, door te weigeren zijn toestemming te verlenen voor de volgens alle betrokkenen noodzakelijk geachte (trauma)behandeling van de kinderen. De vader volhardt (ook thans in appel) in zijn stelling dat de kinderen geen behandeling nodig hebben.
In een situatie als de onderhavige is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast.
3.10.5.
Nu de vader blijvend weigerachtig is om (door middel van het overleggen van stukken uit zijn medisch dossier of anderszins) daaromtrent opheldering te verschaffen, heeft het hof niet de verwachting dat in deze situatie, waarin de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
3.11.
De bestreden beschikking dient derhalve, voor zover het de beslissingen omtrent het gezag over de kinderen betreft, te worden bekrachtigd.
Omgang
3.12.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a, b en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen.
3.12.2.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met de kinderen dient te worden ontzegd.
3.12.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vader tijdens meerdere omgangsmomenten, laatstelijk op 17 januari 2015, zich in het bijzijn van de kinderen dreigend heeft opgesteld naar de gezinsmanager die de omgang begeleidde. Daarop door de stichting aangesproken, heeft de vader geen enkel inzicht getoond in de onwenselijkheid van zijn handelen, mede gezien de impact daarvan op de kinderen. Met het oog op de veiligheid van de kinderen (en de gezinsmanager) heeft de stichting de omgang, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking had vastgesteld, geschorst.
Voorts is het hof gebleken dat de vader eind november 2013, in juni 2014 en in het voorjaar van 2015 opgenomen is geweest (bij Emergis). Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de vader door zijn weigering hierover informatie te verschaffen, verhinderd dat het hof zich een oordeel kon vormen over de omstandigheden die tot deze opnames hebben geleid.
Gezien hetgeen eerder tijdens de omgang met de kinderen is voorgevallen en gezien de gemotiveerde stellingen daarover van de moeder en de stichting, had het op de weg van de vader gelegen het hof wel van informatie te voorzien over zijn problematiek en zijn behandelverleden bij Emergis.
Het hof is met de moeder, de stichting en de raad van mening dat dit inzicht nodig is om tot een goed oordeel te kunnen komen over de aan de omgang verbonden risico’s en om de wenselijke wijze van omgang te bepalen. Het hof stelt evenwel vast dat de vader bij herhaling heeft verklaard hiervoor geen toestemming te zullen verlenen, zodat het hof het ervoor houdt dat dit noodzakelijke inzicht niet kan worden verkregen.
3.12.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, ten einde de (emotionele) veiligheid van de kinderen te waarborgen, de omgang tussen de vader en de kinderen dient te worden begeleid teneinde de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen te garanderen. Deze begeleide omgang kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een omgangshuis. De vader heeft ter zitting in hoger beroep echter uitdrukkelijk verklaard dat hij daaraan zijn medewerking niet wenst te verlenen, aangezien hij de noodzaak hiervan niet inziet. Het hof stelt derhalve vast dat, gezien deze weigering van de vader, begeleide omgang niet tot de mogelijkheden behoort.
3.13.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden onbegeleide omgang van de vader met de kinderen tussen de vader en de kinderen, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
Nu ook begeleide omgang zoals hierboven door het hof overwogen niet tot de mogelijkheden behoort dient het verzoek van de vader alsnog te worden afgewezen en het recht op omgang van de vader met de kinderen te worden ontzegd voor een periode van één jaar vanaf heden, derhalve tot 24 september 2016, zoals de moeder (subsidiair) heeft verzocht.
Raadsonderzoek
3.14.
Ingevolge het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan de rechter in zaken betreffende minderjarigen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad voor de kinderbescherming inwinnen.
3.14.1.
Hoewel het meest recente raadsrapport dateert van 5 december 2013, en derhalve als verouderd dient te worden beschouwd, acht het hof het met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige onder de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk om, zoals de vader heeft verzocht, een nieuw raadsonderzoek te gelasten.
Het hof overweegt daartoe dat uit al het voorgaande genoegzaam blijkt dat de vader weigert inzicht te geven in zijn persoonlijke problematiek en dat ten gevolge van deze weigering het onmogelijk is om een toereikend inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en onmogelijkheden van omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof overweegt dat uit het voorgaande voldoende duidelijk is geworden dat inzicht in de persoonlijke problematiek van de vader en het besef hiervan door de vader, bepalend is voor de omgang van de vader met de kinderen.
Gelet op de weigering van de vader inzicht te verschaffen in zijn behandelgeschiedenis bij Emergis en zijn uitdrukkelijke verklaring ter zitting van het hof niet open te staan voor een onafhankelijk deskundigenonderzoek hiernaar, alsmede gezien de door het hof geconstateerde afwezigheid van enig zelfinzicht hierover bij de vader, acht het hof het niet in het belang van de kinderen een dergelijk onderzoek te gelasten nu vast staat dat ook de raad door de vader niet in de gelegenheid zal worden gesteld hierover inzicht te verwerven.
3.15.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontzegt de vader het recht op omgang met [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [woonplaats] en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats] , voor een periode van één jaar vanaf heden, derhalve tot 24 september 2016;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.