In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de dochter tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 december 2014. De dochter verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat de man, haar vader, met ingang van 1 juli 2012 een bijdrage van € 325,- per maand moet betalen voor haar levensonderhoud en studie. De man heeft geen verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2015. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen, waaronder de echtscheiding van de ouders in 2010 en de daaropvolgende alimentatieverplichtingen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2014 € 325,- per maand moest betalen, maar de dochter is van mening dat deze verplichting eerder had moeten ingaan, namelijk per 1 juli 2012, omdat de man toen zijn dubbele woonlasten niet meer had. Het hof oordeelt dat de dochter niet voldoende heeft aangetoond dat de man eerder op de hoogte was van de alimentatieverplichting en dat het niet redelijk zou zijn om de alimentatieplicht eerder te laten ingaan dan de datum van het inleidend verzoekschrift. De grieven van de dochter worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.