ECLI:NL:GHSHE:2015:3729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
F 200.163.663/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [kind] werd gehandhaafd. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.P.F. Rober, verzocht om het eenhoofdig gezag over [kind] en om de omgang tussen de moeder en [kind] te schorsen. De moeder, bijgestaan door mr. B.M.A. Jegers, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2015, waarbij zowel de vader als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De vader en moeder hebben een verleden van een affectieve relatie en hebben samen [kind] gekregen. De vader heeft [kind] erkend en sinds 2009 hebben beide ouders gezamenlijk het gezag over [kind]. De vader heeft in het verleden meerdere verzoeken ingediend om het gezag te wijzigen, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de moeder niet in staat was om een rol te vervullen in het leven van [kind], maar de vader heeft nu opnieuw verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen.

Het hof heeft overwogen dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [kind] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat de moeder in staat is om beslissingen te nemen over [kind]. De vader heeft zijn twijfels over de betrouwbaarheid van de moeder, maar het hof oordeelt dat deze twijfels niet voldoende zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 september 2015
Zaaknummer: F 200.163.663/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/184202 / FA RK 13-2046
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [kind] en in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, het verzoek van de moeder af te wijzen, althans te bepalen dat de omgang tussen de moeder en [kind] wordt geschorst voor de periode van twaalf maanden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2015, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren of af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Rober;
-de moeder, bijgestaan door mr. Jegers;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 11 februari 2014 en 8 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot eind 2005 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [kind] (hierna: [kind] ), op [geboortedatum] 2005 te Heerlen.
De vader heeft [kind] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 9 oktober 2009 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [kind] en dat [kind] het hoofdverblijf bij de vader heeft. Tevens is daarbij een omgangsregeling tussen [kind] en de moeder vastgesteld.
3.3.
Bij beschikking d.d. 9 november 2011 heeft de rechtbank Maastricht – zakelijk weergegeven – het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag te belasten afgewezen, tussen de moeder en [kind] een voorlopige contactregeling vastgesteld en een raadsonderzoek gelast.
3.4.
Bij beschikking van 27 juni 2012 heeft de rechtbank Maastricht, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen de moeder en [kind] vastgestelde omgangsregeling voor de duur van twaalf maanden geschorst. Dit hof heeft deze beschikking, nadat de moeder haar hoger beroep had ingetrokken, bekrachtigd bij beschikking van 12 november 2012.
3.5.
Bij beschikking van 25 februari 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad verzocht onderzoek te doen naar het gezag over [kind] en het contact tussen [kind] en de moeder en iedere verdere beslissing pro forma aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de contactregeling in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [kind] , voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/Axnaga (BOR), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Xonar/Axnaga.
De rechtbank heeft de raad verzocht om uiterlijk op – naar het hof begrijpt – 5 juli 2015 de rapportage van Xonar/Axnaga bij de rechtbank in te dienen.
Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met de beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ter zitting van het hof heeft de vader verklaard dat hij zijn grieven, voor zover deze gericht zijn tegen de vaststelling van de begeleide omgangregeling (BOR), niet handhaaft. Het verzoek van de vader in hoger beroep dient derhalve in zoverre te worden afgewezen.
Het hof beperkt zich in het navolgende tot de standpunten van partijen omtrent het verzoek van de vader om met het eenhoofdig gezag over [kind] te worden belast en ’s hofs beoordeling van dat verzoek.
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Samen met zijn partner zorgt hij al sinds jaar en dag voor [kind] en neemt hij alle beslissingen. Dat de moeder invulling zou kunnen geven aan het gezag is niet gebleken. Als de vader zijn verzoek om beëindiging van het gezamenlijk gezag niet zou hebben ingediend, zou hij waarschijnlijk nooit meer iets van de moeder hebben vernomen. Het feit dat de vader niet wordt belemmerd in de uitoefening van zijn gezag is niet ter zake doende en kan geen reden zijn om dan maar het gezag te handhaven. Wat is dan nog de waarde van gezamenlijk gezag, aldus de vader. De rechtbank heeft klakkeloos aangenomen dat de moeder haar leven heeft gebeterd en dat haar leven stabiel is, terwijl de vader heeft verzocht om stukken om dat te onderbouwen. De moeder heeft in het verleden vaker gesproken over hulpverlening, maar daar is nooit van gebleken. De moeder komt ook niet met waarborgen.
De informatie van de huisarts is niet meer binnen het tijdsbestek van het raadsonderzoek ontvangen. De vader acht van belang dat die informatie alsnog in het geding wordt gebracht en aan het dossier wordt toegevoegd.
De vader betwist niet dat de moeder het nemen van beslissingen belemmert, maar is van mening dat zij het niet kan waarmaken om nu wel een rol in het leven van [kind] te spelen, aangezien zij daartoe na medio 2012 nimmer enige actie heeft ondernomen, zodat een wijziging van het gezag (anderszins) in het belang van [kind] noodzakelijk is.
De moeder heeft geen openheid van zaken gegeven over haar rol in de strafzaak ter zake van mensenhandel. Volgens de vader kan iemand die tot iets dergelijks in staat is, nimmer in staat zijn tot het uitoefenen van gezamenlijk gezag.
De ouders zijn hangende het hoger beroep eenmaal bij een mediator geweest. De vader vond het echter niet nodig om daaraan zijn geld uit te geven. Hij heeft de moeder uitgenodigd om samen een broodje te gaan eten en verder te praten. De communicatie tussen de ouders is het probleem dan ook niet. De problemen in het verleden heeft de vader ook een plek kunnen geven.
3.9.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader heeft gesteld dat sinds het uitspreken van het gezamenlijk gezag, dan wel sinds de laatste keer dat het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag is afgewezen, de omstandigheden zijn gewijzigd. Volgens de moeder is daarvan echter geen sprake.
Voorts heeft de vader niet gesteld dat aan (één van) de wettelijke uitzonderingsgronden is voldaan. De stelling van de vader dat de moeder geen rol zou kunnen vervullen in het leven van [kind] kan, al zou van de juistheid van die stelling worden uitgegaan, er niet toe leiden dat wordt afgeweken van het wettelijke uitgangspunt dat beide ouders met het gezamenlijk gezag zijn belast. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de moeder nooit heeft gezorgd voor een situatie waarin het nemen van een beslissing over [kind] voor de vader werd bemoeilijkt.
De moeder begrijpt de gereserveerde houding van de vader gelet op het verleden waarin de moeder niet betrouwbaar en niet stabiel was. De vader wil garanties en bewijzen zien, maar die krijg men niet in het leven.
De moeder heeft voor haar betrokkenheid bij mensenhandel een voorwaardelijke gevangenisstraf gekregen van zes maanden, waaruit blijkt dat de strafrechter heeft ingezien dat de moeder haar leven nu op orde heeft. De moeder heeft haar leven, wat betreft financiën, huisvesting en de zorg voor haar dochter, op de rails gekregen. De betrokken instanties hebben geen zorgen over de opvoeding van haar dochter. Als de moeder in staat is om beslissingen te nemen aangaande haar dochter, dan kan zij dat ook ten aanzien van [kind] . De moeder is voorts de afspraken in het kader van het BOR-traject stipt nagekomen.
De vader heeft desondanks en ondanks het advies van de raad, die geen belemmeringen heeft geconstateerd aan de zijde van de moeder, nog steeds twijfels over haar betrouwbaarheid en is niet bereid om haar een kans te geven. De moeder is bereid om met de vader te werken aan de onderlinge communicatie (op ouderniveau) in het belang van [kind] .
De moeder wil graag betrokken blijven op [kind] en waar mogelijk beslissen over zaken die hem aangaan. De moeder is tevreden over de wijze waarop de vader [kind] verzorgt en opvoedt.
3.10.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag te belasten, af te wijzen. De moeder heeft laten zien dat zij in staat is weer een rol te gaan vervullen in het leven van [kind] . De ouders zijn tevens in staat om zaken in onderling overleg te regelen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader ingevolge de beschikking van de rechtbank sinds 9 oktober 2009 gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.3.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Het hof stelt vast dat – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is – partijen in staat zijn op ouderniveau met elkaar te communiceren en afspraken te maken c.q. beslissingen te nemen over zaken die [kind] aangaan. Het hof stelt voorts vast dat de moeder tevreden is over de wijze waarop de vader (en zijn partner) invulling geeft aan de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind] en dat zij het nemen van ‘alledaagse beslissingen’ aan de vader overlaat. De vader erkent ook dat de moeder in het verleden het nemen van beslissingen nimmer heeft belemmerd. Uit niets blijkt voorts dat de moeder aan de in de toekomst nog te nemen beslissingen in de weg zal staan. Wel wil zij door de vader betrokken worden bij gezagsbeslissingen die genomen moeten worden.
De moeder heeft voorts inmiddels openheid van zaken gegeven over haar betrokkenheid in de strafprocedure. Zij is in dat kader veroordeeld en haar is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Gesteld nog gebleken is dat deze gebeurtenissen van negatieve invloed zijn geweest op de gezamenlijke gezagsuitoefening met de vader.
3.11.4.
Het hof stelt vast dat de vader het verleden een plek heeft gegeven, maar dat hij nog altijd twijfelt aan de betrouwbaarheid van de moeder. In het licht van het voorgaande, kan die stelling echter, ook indien deze gevolgd zou worden, niet de conclusie rechtvaardigen dat er een (onaanvaardbaar) risico is dat [kind] klem of verloren zou raken tussen de ouders indien het gezamenlijk gezag in stand blijft, dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [kind] noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet aan een wettelijke criterium voor gezagswijziging voldaan.
Het hof laat derhalve in midden of het gebrek aan vertrouwen bij de vader in de mogelijkheden van de moeder al of niet gegrond is.
De vader stelt verder dat de moeder niet het vermogen heeft om thans wel een rol van betekenis in het leven van [kind] te vervullen en het gezag in te vullen. Deze stelling wordt door de vader echter niet verder onderbouwd.
3.11.5.
Uit de stukken en het debat ter zitting maakt het hof op dat de vader vooral worstelt met en laveert tussen enerzijds de wetenschap dat het in het belang van [kind] zou zijn als hij op basis van eigen ervaringen een goed beeld van de moeder krijgt en anderzijds het feit dat er bij [kind] zelf veel weerstand is om het contact met de moeder te herstellen. Of en in welke vorm contact met de moeder in het belang van [kind] dient te worden geacht, zal nader onderzocht moeten worden door de ouders in samenwerking met de betrokken of nog te betrekken hulpverlening. Deze kwestie staat echter los van de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders dient te worden beëindigd dan wel gehandhaafd.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem met het eenhoofdig gezag te belasten.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2014, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.