3.5.1.De behoefte van de kinderen aan de verzochte onderhoudsbijdrage is tussen partijen in geschil. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat bij de bepaling van de behoefte van de kinderen in beginsel uitgegaan moet worden van een gemiddeld inkomen van de man over de jaren 2009 tot en met 2013 van ruim € 60.000,-, te vermeerderen met het inkomen van de vrouw in 2009. De man heeft gesteld dat hij in november 2009 een eigen onderneming is gestart die tot 2013 verliesgevend is geweest. De man heeft ter zitting gesteld dat uitgegaan moet worden van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2011 van € 1.000,- per maand.
3.5.2.Het hof overweegt het navolgende.
3.5.2.1. Uit de aangiftes Inkomstenbelasting 2009 van partijen blijkt dat de man in 2009 een bruto arbeidsinkomen had van € 60.723,- en de vrouw van € 20.514,-. De man is na zijn ontslag bij zijn werkgever in 2009 een eigen onderneming in de vorm van een eenmanszaak gestart. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen half 2011 uiteen zijn gegaan. Tot 2013 zijn slechts negatieve resultaten behaald in de eenmanszaak.
Uit de door de man overgelegde financiële stukken blijkt van privé-onttrekkingen in 2010 ten bedrage van € 19.242. In 2011 zijn er geen privé- onttrekkingen gedaan, in 2012 ten bedrage van € 67.821 en in 2013 te bedrage van € 74.527. Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang beschouwd acht het hof het redelijk om voor de bepaling van de behoefte van de kinderen (en de vrouw) uit te gaan van het jaar 2009 als het jaar dat het meest aansluit bij het regelmatige niveau waarin het gezin tijdens het huwelijk van partijen heeft geleefd. Uitgaande van een bruto inkomen van totaal € 81.237,- berekent het hof het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2009 op een bedrag van € 4.712,- per maand. Uit de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ 2009 blijkt een behoefte van de kinderen (behorend bij totaal 14 punten) van € 471,20 per kind per maand. Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de kinderen met ingang van 1 januari 2013 € 501,08 per kind per maand.
Het vorenstaande geldt voor [dochter 1] en [dochter 2]. De situatie van [zoon] is een andere nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [zoon] inmiddels uit huis is geplaatst.
3.5.2.2. Met betrekking tot [zoon] overweegt het hof het navolgende.
De vrouw is van mening dat de behoefte van [zoon] ondanks zijn uithuisplaatsing gelijk is aan de behoefte van de andere kinderen. De vrouw heeft onbetwist ter zitting gesteld dat zij kosten heeft die op [zoon] betrekking hebben, zoals de aanschaf eenmaal per kwartaal, soms zelfs eenmaal per maand, van orthopedische schoenen, aanpassing van de woning en de aanschaf van kleding voor [zoon].
De man heeft ter zitting gesteld dat ook hij kosten voor [zoon] voldoet en wel voor een bedrag van € 100,- per maand, hetgeen de vrouw niet heeft betwist.
Het hof overweegt het navolgende.
Mede gelet op het feit dat de man € 100,- per maand besteedt aan kosten voor [zoon] en het aannemelijk is dat de vrouw wat meer kosten voor [zoon] voor haar rekening neemt, maar haar stelling dat de behoefte van [zoon] dezelfde is als die van de andere kinderen niet nader met stukken heeft onderbouwd, begroot het hof de door de vrouw voor [zoon] betaalde en te betalen kosten op van € 150,- per maand. Het hof stelt de behoefte van [zoon] met ingang van 13 november 2013 dan ook op een bedrag van totaal € 250,- per maa.
3.5.2.3. Het hof volgt de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals deze met ingang van 1 januari 2013 luidt, inhoudende dat het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget op de behoefte in mindering dient te worden gebracht. De vrouw heeft onbetwist ter zitting verklaard dat zij een kindgebonden budget ontvangt van € 184,- per maand (in 2014) voor [dochter 1] en [dochter 2] en dat zij voor [zoon], gelet op zijn uithuisplaatsing, geen kindgebonden budget ontvangt. Nu de ingangsdatum 1 november 2013 is en het hof niet nader is geïnformeerd over het kindgebonden budget dat de vrouw heeft ontvangen in 2013, zal het hof, gezien de beperkte tijdsspanne, bij haar berekening vanaf de ingangsdatum uitgaan van een kindgebonden budget van € 184, - per maand voor [dochter 1] en [dochter 2].
Daarvan uitgaande stelt het hof de behoefte van [dochter 1] en [dochter 2] met ingang van 13 november 2013 op een bedrag van € 501,08 -/- € 92,- = € 409,08 per kind per maand. Gelet op het vorenstaande bedraagt de totale behoefte van [zoon] met ingang van 13 november 2013 € 250,- per maand (waarvan € 100,- per maand door de man zelf wordt voldaan).
Gelet op de met ingang van 1 januari 2015 ingevoerde Wet hervorming kindregelingen (WHK) dient met ingang van 1 januari 2015 rekening gehouden te worden met het kindgebonden budget inclusief de eenouderkop. Uitgaande van het minimuminkomen van de vrouw en de twee kinderen voor wie zij het kindgebonden budget ontvangt, becijfert het hof het totale kindgebonden budget op een bedrag van € 444,- per maand.
Mede gelet op de wettelijke indexering bedraagt bedraagt de behoefte van [dochter 1] en [dochter 2] ingang van 1 januari 2015 € 509,63 - € 222,- = € 287,63 per kind per maand. De geïndexeerde behoefte van [zoon] bedraagt € 254,27 totaal per maand.
Met betrekking tot de onderhoudsbijdrage voor de kinderen