ECLI:NL:GHSHE:2015:3676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
HD 200.155.316_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van appellante, die niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een huurcontract voor een bedrijfsruimte, dat op 1 augustus 2012 was geëindigd. Appellante had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen geïntimeerde, die de huurprijs en kosten vorderde. De kantonrechter had op 14 mei 2014 een vonnis gewezen, waarin de vorderingen van appellante in reconventie tot schadevergoeding werden afgewezen. Appellante stelde hoger beroep in, maar het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen het tussenvonnis van de kantonrechter. Het hof verwees naar artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat hoger beroep tegen tussenvonnissen alleen openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien het vonnis van de kantonrechter niet als een eindvonnis kon worden aangemerkt en er geen toestemming was gegeven voor tussentijds hoger beroep, werd appellante niet-ontvankelijk verklaard. De kosten van het hoger beroep werden op appellante verhaald, die in deze procedure niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.155.316/01
arrest van 22 september 2015
in de zaak van
[appellante] , h.o.d.n. [Markt] Markt,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg gewezen vonnis van 14 mei 2014 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 517856\CV EXPL 13-2237)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 augustus 2014,
- het tegen geïntimeerde verleende verstek;
- de memorie van grieven van [appellante] van18 november 2014.
[appellante] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Die stukken zijn overigens niet volledig in het door [appellante] overgelegde procesdossier opgenomen. Gelet op het hierna volgende is dit voor de behandeling van dit hoger beroep echter geen bezwaar.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grief van [appellante] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [geïntimeerde] heeft met ingang van 1 december 2010 aan [appellante] een bedrijfsruimte aan de [perceel] te [plaats] verhuurd, welke huurovereenkomst met ingang van 1 augustus 2012 is geëindigd. Over de uitvoering van deze huurovereenkomst zijn tussen partijen geschillen ontstaan die hebben geleid tot de procedure waarin de kantonrechter op 14 mei 2014 vonnis heeft gewezen.
In dit vonnis heeft de kantonrechter met betrekking tot een incidentele vordering van [appellante] overwogen dat deze na de behandeling ervan op de zitting van 18 juni 2013 en de uitvoering van de daarbij gemaakte afspraken geen behandeling behoeft.
Met betrekking tot de vordering van [geïntimeerde] in conventie tot betaling van een aantal bedragen aan huur en kosten heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting op zijn berekening te verstrekken terwijl beide partijen bankafschriften zouden kunnen overleggen (r.o. 3.4).
Met betrekking tot de vorderingen van [appellante] in reconventie tot betaling van schadevergoeding heeft de kantonrechter overwogen dat deze zullen worden afgewezen.
Het dictum van het vonnis luidt als volgt:
4. De beslissing
in conventie
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2014 voor het nemen van een akte door
beide partijen zoals bedoeld onder overweging 3.4,
in conventie en in reconventie
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
4.2
Met haar grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter over de verschillende onderdelen van de vordering van [appellante] in reconventie. Volgens haar gaat het hierbij steeds om een eindbeslissing waartegen hoger beroep open staat. Het hof overweegt hierover het volgende. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen zoals hiervoor is weergegeven en is iedere verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis kan niet worden aangemerkt als een deelvonnis aangezien daarbij niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde is gemaakt. Artikel 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen, behoudens van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, hoger beroep slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het vonnis is niet bepaald dat tussentijds hoger beroep van het vonnis openstaat. Niet is gesteld of gebleken dat de rechter na het tussenvonnis desgevraagd alsnog verlof heeft verleend voor het tussentijds instellen van hoger beroep. De uitzondering die artikel 337 lid 1 Rv maakt voor uitspraken waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd doet zich hier niet voor De conclusie is dan ook dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep en dat de kosten daarvan voor haar rekening komen.

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 14 mei 2014;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2015
rolr