ECLI:NL:GHSHE:2015:3670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
HD 200.144.420_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en nakoming van een overeenkomst inzake de aankoop van een tuinbouwbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Plantenkwekerij [vestigingsplaats] B.V. (hierna: PH B.V.) over de uitleg en nakoming van een overeenkomst die op 7 september 2012 is gesloten. [appellant] vordert dat PH B.V. tekortschiet in de nakoming van deze overeenkomst, die betrekking heeft op de aankoop van een tuinbouwbedrijf. De rechtbank Limburg had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep.

De overeenkomst houdt in dat PH B.V. het tuinbouwbedrijf zou kopen van de heer en mevrouw [betrokkene] en dat [appellant] als koper zou optreden. PH B.V. heeft echter geweigerd om het tuinbouwbedrijf aan [appellant] te leveren, wat volgens [appellant] een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst betekent. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een (zuivere) lastgeving, wat door [appellant] wordt betwist.

Het hof heeft in deze uitspraak geoordeeld dat [appellant] moet bewijzen dat PH B.V. verplicht was om het tuinbouwbedrijf aan hem door te leveren. Tevens is PH B.V. toegestaan om bewijs te leveren dat er een afspraak was over een uiterste leverdatum van 1 oktober 2012. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor bewijslevering en verdere procedurele stappen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van de rechter bij het vaststellen van de betekenis van contractuele bepalingen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling na bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.144.420/01
arrest van 22 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna aan te duiden als “ [appellant] ”,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen
Plantenkwekerij [vestigingsplaats] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “PH B.V.”,
advocaat: mr. G.J.A. van Dinter te Herten,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 januari 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingplaats Roermond van 3 april 2013 en 30 oktober 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en Plantenkwekerij [vestigingsplaats] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/04/120962/HA ZA 13-51)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een iets anders geformuleerd petitum;
  • de memorie van antwoord met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Onder het hoofd “OVEREENKOMST/AKTE DE COMMAND” zijn partijen op 7 september 2012 een overeenkomst aangegaan. In deze overeenkomst wordt [appellant] aangeduid als “koper” en/of “verkrijger” en PH B.V. als “bieder”. Deze overeenkomst bevat de navolgende bedingen:
“bieder zal trachten om over te gaan tot aankoop van het tuinbouwbedrijf met kas, bedrijfswoning en ondergrond en aanhorigheden van dhr. en mevr. [betrokkene] in [woonplaats 2] , (…) aan partijen genoegzaam bekend, voor een koopprijs van driehonderdachtentachtig duizend en zevenhonderdenvijftig euro (€ 388.750,00) vermeerderd met kosten koper;
deze aankoop zal plaatsvinden door bieder of de door hem nader te noemen meester;
koper erkent deze meester te zijn en verplicht zich jegens bieder om het door bieder aan te kopen tuinbouwbedrijf met kas, bedrijfswoning en ondergrond en aanhorigheden, (…) aan partijen genoegzaam bekend, in plaats van bieder in eigendom af te nemen, de koopprijs te voldoen, de akte van levering te ondertekenen en de door bieder te sluiten koopovereenkomst na te komen als ware hij zelf partij bij die overeenkomst.
Bij niet of niet tijdige nakoming van de koopovereenkomst is koper aansprakelijk voor alle daaruit voor bieder ontstane schade met kosten en rente, ongeacht het feit of koper wel of niet in verzuim is, en verbeurt koper ten behoeve van bieder een onmiddellijk opeisbare boete van vijftigduizend euro (€ 50.000,00), onverminderd het recht van bieder om deze koopovereenkomst te ontbinden, nakoming te vorderen en/of meerdere schade te vorderen.
Als waarborg voor de juiste nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst/akte de command zal koper bij ondertekening van de overeenkomst/akte de command aan bieder een bankgarantie afgeven ter waarde van vijftigduizend euro (€ 50.000,00), welke bieder bij een eerste schriftelijke verzoek bij de Rabobank aan hem kan laten uitbetalen. Dit schriftelijke verzoek dient aan te geven dat koper met de nakoming van zijn verplichtingen in verzuim is, en het bedrag dat op grond van de bankgarantie gevorderd wordt.”
b. Op 18 september 2012 heeft PH B.V. de in deze overeenkomst opgesomde onroerende zaken (verder te noemen: “het tuinbouwbedrijf”) gekocht van de heer en mevrouw [betrokkene] , vertegenwoordigd door hun bewindvoerster, voor een bedrag van € 388.750,=. De koopovereenkomst vermeldt in artikel 1 – zakelijk weergegeven – dat de akte van levering zal worden opgemaakt “
op een oktober tweeduizendtwaalf, of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.
c. Op 1 oktober 2012 vindt de levering van het gekochte plaats aan PH B.V. PH B.V. weigert om het tuinbouwbedrijf (door) te leveren aan [appellant] .
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg - zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht gevorderd dat PH B.V. tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst/akte de command, met primair een veroordeling tot nakoming van de overeenkomst door levering van het tuinbouwbedrijf, subsidiair met een veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van PH B.V. tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 904,=) en proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst van lastgeving tot stand is gekomen op grond waarvan PH B.V. zich jegens hem heeft verplicht om voor zijn rekening de in de overeenkomst genoemde zaken aan te kopen, waarbij [appellant] zich heeft verplicht om die zaken af te nemen. Door na ingebrekestelling te weigeren om deze zaken door te leveren aan [appellant] schiet PH B.V. tekort in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en is zij in verzuim geraakt. Het tekortschieten leidt tot (vertragings)schade aan de zijde van [appellant] . Die schade neemt toe gedurende de periode waarin PH B.V. niet levert. Voor de vaststelling van die schade heeft [appellant] belang bij een verwijzing naar een schadestaatprocedure. Voor de onderbouwing van de overige posten zij verwezen naar de inhoud van de dagvaarding in eerste aanleg.
3.2.3.
PH B.V. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In het tussenvonnis van 3 april 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Nadat de comparitie op 12 september 2013 had plaatsgevonden, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 30 oktober 2013 de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen. In hoger beroep vordert [appellant] van het hof om, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat PH B.V. tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de gesloten overeenkomst/akte de command van 7 september 2012 door de in het petitum opgesomde zaken niet te leveren aan [appellant] ;
II. PH B.V. te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest tot nakoming van de gesloten overeenkomst en aan [appellant] de in het petitum opgesomde zaken te leveren, dit op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van de dag dat PH B.V. in gebreke blijft aan het ten deze te wijzen arrest te voldoen;
III. PH B.V. te veroordelen tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de onder I van het petitum bedoelde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. PH B.V. te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties, inclusief de gevorderde nakosten, met uitdrukkelijke bepaling dat PH B.V. de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen arrest heeft betaald;
V. PH B.V. te veroordelen tot restitutie van de proceskosten uit eerste aanleg te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van de proceskosten door [appellant] tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
De eerste grief van [appellant] is gericht tegen het in r.o. 4.3 van het vonnis van 30 oktober 2013 gegeven oordeel van de rechtbank dat bij een uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst deze niet kan worden gekwalificeerd als een (zuivere) lastgeving die er steeds toe zou moeten leiden dat [appellant] eigenaar wordt van het tuinbouwbedrijf, omdat de overeenkomst de mogelijkheid open laat dat PH B.V. voor zichzelf koopt. De tweede grief is gericht tegen het in de r.o. 4.4 en 4.5 van dat vonnis gegeven oordeel dat het voor de beoordeling van de vraag of PH B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomst niet van belang is of PH B.V. [appellant] in staat heeft gesteld om de gekochte onroerende zaken zelf af te nemen, terwijl ook het overigens door partijen aangevoerde niet kan leiden tot de slotsom dat PH B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomst. De laatste grief is gericht tegen de proceskostenbeslissing.
3.6.
Nu [appellant] geen grieven heeft aangevoerd tegen enige beslissing die is gegeven in het vonnis van 3 april 2013, zal het hof hem te zijner tijd in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
3.7.
De grieven 1 en 2 laten zich gezamenlijk behandelen. Het hof overweegt ten aanzien van deze grieven en het daarop gevoerde verweer als volgt. Het geschil komt naar de kern genomen neer op een discussie over de vraag of PH B.V. op grond van de gesloten overeenkomst verplicht was de gekochte onroerende zaken (door) te leveren aan [appellant] , zoals [appellant] stelt, dan wel ook gerechtigd was deze zaken voor zichzelf te houden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [appellant] gesteld dat de gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als lastgeving in de zin van artikel 7:414 BW. PH B.V. heeft dit betwist.
3.8.
De onduidelijkheid ontstaat door artikel 2 van de overeenkomst, welke bepaling luidt als volgt:
“2. deze aankoop zal plaatsvinden door bieder of de door hem nader te noemen meester;”
De rechtbank heeft overwogen dat in het licht van de bewoordingen van de overeenkomst de voor [appellant] kenbare mogelijkheid open is gebleven dat PH B.V. zelf zou kopen en afnemen. Kennelijk heeft de rechtbank daarbij het oog gehad op deze bepaling.
3.9.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter evenwel niet alleen aan de hand van de tekst van dat beding worden vastgesteld, maar mede aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.10.
[appellant] neemt het standpunt in dat het altijd de bedoeling is geweest van partijen dat hij, [appellant] , uiteindelijk eigenaar zou worden van het tuinbouwbedrijf. Dit betekent dat volgens [appellant] partijen waren overeengekomen dat hij niet alleen de plicht had om de onroerende zaak van PH B.V. af te nemen wanneer PH B.V. deze aan hem zou aanbieden, maar dat de overeenkomst ook de verplichting voor PH B.V. inhield om het gekochte aan hem, [appellant] , aan te bieden en te (laten) leveren. PH B.V. heeft het bestaan van een dergelijke verplichting betwist. Nu [appellant] een beroep doet op het rechtsgevolg van zijn stelling, dient hij bewijs te leveren van het feit dat PH B.V. bij het aangaan van de overeenkomst de verplichting is aangegaan om het tuinbouwbedrijf van [betrokkene] voor [appellant] te verwerven.
3.11.
Indien [appellant] bewijst dat PH B.V. op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst verplicht was hem in de plaats te stellen als koper, dan wel het gekochte aan hem door te leveren, komt de vraag aan de orde of daarbij een termijn was overeengekomen voor de levering aan [appellant] . PH B.V. heeft gesteld dat haar directeur, de heer [directeur PH B.V.] , met [appellant] de afspraak heeft gemaakt dat de levering uiterlijk op 1 oktober 2012 diende plaats te vinden. [appellant] heeft dit betwist. Uit de schriftelijke overeenkomst blijkt niet dat een dergelijke afspraak onderdeel heeft uitgemaakt van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals PH B.V. stelt. Voor het geval waarin [appellant] slaagt in bewijslevering van de hiervoor genoemde bewijsopdracht, mag PH B.V. bewijs leveren van haar verweer dat een afname op uiterlijk 1 oktober 2012 onderdeel was van de overeenkomst tussen partijen. Om redenen van proceseconomie zal het hof PH B.V. reeds nu toelaten tot het leveren van dat bewijs. Overigens laat de tekst van de koopovereenkomst tussen PH B.V. en [betrokkene] op zich ruimte om op een andere datum dan 1 oktober 2012 te leveren. Deze overeenkomst noemt als leveringsdatum in artikel 1 “een oktober tweeduizendtwaalf, of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.” De stelling van PH B.V. lijkt hiermee moeilijk te rijmen.
3.12.
Het hof zal partijen toelaten tot bewijslevering zoals hierna in het dictum is vermeld. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat PH B.V. met [appellant] is overeengekomen om het tuinbouwbedrijf van [betrokkene] te kopen met de verplichting tot doorlevering aan [appellant] ;
laat – voor het geval [appellant] slaagt in het leveren van dit bewijs - PH B.V. toe te bewijzen dat zij met [appellant] is overeengekomen dat [appellant] uiterlijk op 1 oktober 2012 diende mee te werken aan levering van het tuinbouwbedrijf van [betrokkene] , bij gebreke waarvan zij, PH B.V., zonder nadere ingebrekestelling bevrijd was van haar verplichting om het tuinbouwbedrijf door te leveren aan [appellant] ;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat partijen tevoren overleg plegen over het aantal en de persoon van de getuigen dat tegen deze datum zal worden opgeroepen en de volgorde waarin de getuigen zullen worden voorgebracht;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M. van Ham en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2015.
griffier rolraadsheer