In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Stichting Zayaz en een huurder over schade die is ontstaan door gebreken aan de huurwoning, zoals vochtdoorslag, natte muren en schimmelvorming. De huurder, vertegenwoordigd door een bewindvoerster, vorderde schadevergoeding op basis van artikel 7:208 van het Burgerlijk Wetboek, dat de aansprakelijkheid van de verhuurder voor gebreken regelt. Het hof oordeelde dat de gebreken na het aangaan van de huurovereenkomst zijn ontstaan en dat deze aan de verhuurder zijn toe te rekenen, mits de huurder de verhuurder tijdig op de hoogte heeft gesteld van deze gebreken.
Het hof heeft in een eerder tussenarrest overwogen dat de bewindvoerster bewijs moest leveren van haar stellingen, waaronder dat de huurder de verhuurder tussen 2009 en augustus 2011 herhaaldelijk op de hoogte heeft gesteld van de vocht- en schimmelproblematiek. Tijdens de getuigenverhoren bleek echter dat de verklaringen van de huurder en de getuigen niet voldoende concreet waren om de stellingen te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de huurder niet in de bewijslevering was geslaagd en dat de verhuurder niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de huurder afgewezen. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten, en het hof verklaarde de verhuurder niet-ontvankelijk in het principaal hoger beroep en de huurder niet-ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige kennisgeving van gebreken door de huurder en de bewijslast die op de huurder rust in dergelijke geschillen.