ECLI:NL:GHSHE:2015:3661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
HD 200.122.414_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van financieel adviseur bij hypotheekbemiddeling en financieringsvoorbehoud

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen Assuralis B.V. en Avantucon Financieel Adviesgroep. De zaak draait om de zorgplicht van de financieel adviseur bij de hypotheekbemiddeling, specifiek de vraag of de adviseur de cliënt had moeten waarschuwen voor het bestaan van een financieringsvoorbehoud en de gevolgen van het verstrijken daarvan. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Daniëls, heeft in een eerdere procedure bij de rechtbank Breda een vonnis verkregen, maar is in hoger beroep gegaan na een tussenarrest van het hof van 17 maart 2015. In dit tussenarrest werd de appellant toegelaten tot bewijsvoering over de vraag of het financieringsvoorbehoud tussen partijen aan de orde is geweest in de relevante periode van 17 maart 2010 tot 14 mei 2010.

Tijdens de enquête heeft de appellant verklaard dat het financieringsvoorbehoud niet ter sprake is gekomen, terwijl de getuige, destijds werkzaam bij Assuralis, twijfels uitte over deze verklaring. Het hof oordeelt dat de appellant de bewijslast draagt en dat er onvoldoende aanvullend bewijs is geleverd om haar verklaring te ondersteunen. De getuigenverklaring van de getuige biedt geen basis voor de conclusie dat het financieringsvoorbehoud niet aan de orde is geweest. Het hof concludeert dat de appellant niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en wijst de vorderingen van de appellant af.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de financieel adviseur om de cliënt adequaat te informeren over belangrijke aspecten van de hypotheekbemiddeling, zoals het financieringsvoorbehoud, en de gevolgen van het verstrijken daarvan. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.414/01
arrest van 22 september 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.C. Daniëls te Amsterdam,
tegen:
Assuralis B.V.tevens h.o.d.n
Avantucon Financieel Adviesgroep,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 17 maart 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 249723/HA ZA 12-383 tussen partijen gewezen vonnis van 14 november 2012

6.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 17 maart 2015;
- het proces-verbaal van de enquête van 11 juni 2015;
- de memorie na enquête van [appellante] van 14 juli 2015 met eiswijziging;
- de antwoordmemorie na enquête van Assuralis van 11 augustus 2015.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat in de periode tussen het eerste contact tussen [appellante] en Assuralis op 17 maart 2010 en het verlopen van het financieringsvoorbehoud op 14 mei 2010 het mogelijke bestaan hiervan op geen enkele wijze tussen partijen aan de orde is geweest. In verband hiermee heeft [appellante] zichzelf en de heer [getuige] , destijds werkzaam bij Assuralis, als getuigen doen horen. Assuralis heeft geen gebruik gemaakt van de contra-enquête.
7.2
[appellante] heeft als getuige verklaard dat tussen het eerste contact op 17 maart 2010 en het verlopen van het financieringsvoorbehoud op 14 mei 2010 het financieringsvoorbehoud niet aan de orde is geweest en ook niet is besproken. De andersluidende mededeling van haar advocaat in diens brief van 16 maart 2012 aan Assuralis (‘Tijdens het gesprek op 10 mei 2010 heeft cliënte nogmaals aangegeven dat het financieringsvoorbehoud op 14 mei 2010 zou aflopen.’) is volgens haar niet juist geweest.
Getuige [getuige] reageert op eerstgenoemde verklaring van [appellante] met de mededeling dat hem dat verbaast. Hij gaat ervan uit dat het financieringsvoorbehoud wel ter sprake zal zijn geweest.
7.3
Het hof stelt het volgende voorop. [appellante] is partij in het geding en belast met het leveren van bewijs. De door haar als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Naar het oordeel van het hof is dergelijk aanvullend bewijs niet voorhanden in de producties die in de loop van de procedure in het geding zijn gebracht. Evenmin is dergelijk aanvullend bewijs te vinden in de verklaring van getuige [getuige] . Uit zijn verklaring kan immers niet worden afgeleid dat in die periode het financieringsvoorbehoud op geen enkele wijze tussen partijen aan de orde is geweest, zoals te bewijzen was.
7.4
[appellante] heeft in haar memorie na enquête uitvoerig betoogd dat de getuigenverklaring van [getuige] volgens haar niet geloofwaardig is. Het hof ziet op zich geen aanleiding om de geloofwaardigheid van de ene verklaring hoger aan te slaan dan die van de andere, maar wat [appellante] hierbij uit het oog verliest is dat een geringere geloofwaardigheid van die van [getuige] - veronderstellenderwijze aannemende dat daarvan sprake zou zijn - niet zonder meer betekent dat het vereiste aanvullend bewijs wél voorhanden zou zijn. [appellante] lijkt er in haar memorie van uit te gaan dat Assuralis moet bewijzen dat het financieringsvoorbehoud in de bewuste periode ter sprake is gebracht, maar dat is niet het geval. De bewijsopdracht is aan [appellante] verstrekt en niet aan Assuralis en op [appellante] rust bijgevolg het bewijsrisico.
7.5
Het geheel overziende komt het hof tot de slotsom dat [appellante] er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. Aansluitend bij hetgeen in het tussenarrest van 17 maart 2015 onder 4.9 is overwogen, betekent dit dat de vorderingen van [appellante] zoals opgenomen in haar memorie van grieven worden afgewezen.
7.6
De memorie na enquête van [appellante] bevat tevens een akte vermeerdering van eis. Deze houdt in dat volgens [appellante] Assuralis eveneens is gehouden tot betaling c.q. vergoeding aan [appellante] van al hetgeen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, zij aan de verkopers dient te voldoen wegens de door de verkopers gevorderde aanvullende schadevergoeding als gevolg van het niet doorgaan van de koop. [appellante] verbindt hieraan overigens geen concreet geformuleerde vordering. In het midden kan blijven of een vermeerdering van eis als door [appellante] beoogd in dit stadium van de procedure al dan niet toelaatbaar is. De vermeerderde eis bouwt voort op de vorderingen waarvan hiervoor is vastgesteld dat deze afgewezen worden en deelt daarom het lot daarvan.
7.7
Een en ander leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd dient te worden met afwijzing van het meer of anders gevorderde. De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking; deze worden verworpen. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Assuralis begroot op € 1.862,= aan vast recht en op € 2.316,= aan salaris advocaat, deze bedragen wat betreft de nakosten te vermeerderen met € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2015.
griffier rolraadsheer