Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 september 2014;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 19 december 2014.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin machtiging is verleend voor de uithuisplaatsing van haar minderjarige zoon. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank, die op 17 september 2014 heeft bepaald dat de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de minderjarige met ingang van 17 september 2014 tot uiterlijk 24 januari 2015 uit huis mag plaatsen in een pleeggezin. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om voor haar zoon te zorgen. De stichting daarentegen stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige, gezien de problematische situatie tussen de ouders en de zorgen die zijn geuit over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 zijn zowel de moeder als de vertegenwoordigers van de stichting en de vader gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder rapportages van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Het hof wijst het verzoek van de moeder om mediation af, omdat de bestaande hulpverlening al aandacht besteedt aan de problematiek tussen de ouders.