In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis in verzet van de rechtbank Maastricht, waarin hij niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzet tegen een verstekvonnis. Het verstekvonnis was uitgesproken in een procedure over bestuurdersaansprakelijkheid, waarbij [appellant] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan BP Europa SE. Het hof heeft vastgesteld dat het verstekvonnis niet in persoon aan [appellant] is betekend en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] bekend was met het verstekvonnis op basis van een daad van bekendheid. Het hof oordeelt dat de stellingen van BP onvoldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat er sprake was van een daad van bekendheid. Het hof vernietigt het vonnis in verzet en verklaart [appellant] alsnog ontvankelijk in zijn verzet. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Limburg voor verdere behandeling van de hoofdzaak. BP wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.