ECLI:NL:GHSHE:2015:3651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
HR 200.173.500-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 7 juli 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen, omdat hij niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant had nagelaten om loonstroken en informatie over zijn verdiensten aan de bewindvoerder te verstrekken en had gedurende een lange periode niet gesolliciteerd, ondanks dat zijn sollicitatieplicht onverkort van kracht was. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder, niet de benodigde informatie heeft verstrekt, waardoor de bewindvoerder niet in staat was om de boedelafdracht te berekenen. Het hof oordeelde dat de appellant door zijn handelen zijn schuldeisers heeft benadeeld en dat er geen termen aanwezig waren om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De appellant had aangevoerd dat hij zijn bewindvoerder naar behoren had geïnformeerd en dat hij niet had gewerkt in het bedrijf van zijn partner, maar het hof oordeelde dat hij wel degelijk werkzaamheden had verricht zonder vergoeding, wat in strijd was met de regelgeving. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 september 2015
Zaaknummer : HR 200.173.500/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/221 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Y.L. Chan.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 juli 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Chan;
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 juni 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 28 augustus 2015 en 4 september 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 2 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 4 maart 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 28 april 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en tracht naar het oordeel van de rechtbank zijn schuldeisers te benadelen. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven als volgt gemotiveerd:
‘Zo heeft de schuldenaar nagelaten loonstroken of overzichten van zijn verdiensten aan de bewindvoerder te verstrekken. Pas nadat de bewindvoerder op 26 maart 2015 had aangekondigd beëindiging van de schuldsaneringsregeling aan te gaan vragen, is schuldenaar gaan solliciteren. (…)
De rechtbank stelt vast dat de inschakeling door zijn partner van schuldenaar bij het bedrijf zonder daarvoor enige vergoeding te betalen, in strijd is met de geldende regelgeving. Door hieraan mede te werken, faciliteert schuldenaar het met de wet strijdig handelen van zijn partner. Voorts maakt hij het hiermee voor de bewindvoerder onmogelijk om het vrij te laten bedrag te bepalen. (…)
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat genoegzaam is vast komen te staan dat de schuldenaar zijn informatie- en sollicitatieverplichting uit de schuldsaneringsregeling onvoldoende is nagekomen en dat hij door zijn handelen de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd. Door aldus te handelen heeft hij getracht zijn schuldeisers te benadelen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt zijn bewindvoerder naar behoren te hebben geïnformeerd. Voorts stelt hij nadrukkelijk niet te hebben gewerkt in het bedrijf van zijn partner. Hij heeft dan ook niet verzuimd om de bewindvoerder hieromtrent loonstroken te doen toekomen, er zijn helemaal geen loonstroken. [appellant] stelt dat hij uitsluitend zijn partner bij het opstarten van haar onderneming heeft geholpen en dat hij dit ook aan de bewindvoerder kenbaar heeft gemaakt. Zo hij daadwerkelijk van zin zou zijn geweest om zijn schuldeisers te benadelen dan had hij de bewindvoerder in het geheel niet geïnformeerd. Tot slot stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de mogelijkheid om de duur van zijn schuldsaneringsregeling te verlengen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij gedurende de periode vanaf juni 2014, het moment waarop een einde kwam aan zijn ziektewetuitkering, tot aan maart 2015, het moment waarop de bewindvoerder aangaf een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te gaan verzoeken, in het geheel niet heeft gesolliciteerd. Dit hoewel hij wist dat gedurende de betreffende periode de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht, ondanks een lopend onderzoek van het UWV, wel onverkort van kracht was. Desgevraagd schat [appellant] de opbrengsten welke hij voor het bedrijf van zijn partner (echtgenote) heeft gegenereerd op € 7.000,00 á € 8.000,00 bruto. Voorts citeert [appellant] uit een UWV rapport van 8 mei 2014, dat hij evenwel nimmer aan zijn bewindvoerder heeft doen toekomen noch in hoger beroep heeft overgelegd, dat hij voor minder dan 35% procent arbeidsongeschikt moet worden geacht en wegens rugklachten volledig arbeidsongeschikt is voor de werkzaamheden die hij tot dan toe verricht heeft , te weten stratenmakerswerkzaamheden. Dat hij voor het bedrijf van zijn partner desondanks wel koerierswerkzaamheden kon verrichten verklaart [appellant] door te stellen dat het in dat geval uitsluitend lichte (post)pakketten betrof. [appellant] verklaart tot slot in te zien dat hij fout heeft gehandeld, maar dat hij dit niet met opzet heeft gedaan. Hij stelt doorgaans niet doortastend te zijn daar waar het administratieve aangelegenheden betreft. Hij verzoekt dan thans ook, subsidiair, om een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling welke gelijk is aan de periode dat hij de sollicitatieplicht niet is nagekomen, te weten acht maanden, dan wel aan het einde van de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling te bezien of een eventuele verlenging (alsnog) geraden is.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder stelt dat hij ten gevolge van het niet informeren door [appellant] niet in staat is om de boedelafdracht te berekenen en door het niet aan de boedel afdragen heeft [appellant] zijn schuldeisers benadeeld. Hoewel hij bij gelegenheid van het verhoor op 12 december 2014 de kans heeft gekregen een en ander alsnog te herstellen, hetgeen hij ook heeft toegezegd, heeft [appellant] dit nog immer niet gedaan. Per saldo heeft er geen boedelafdracht plaatsgevonden. Voorts stelt de bewindvoerder tot op heden ook nog niet voldoende sollicitatiebewijzen van [appellant] te hebben ontvangen. De sollicitaties die wel zijn ontvangen betreffen immers slechts de periode van 22 maart tot 8 juli 2015 en zijn mailberichten waaruit niet kan worden herleid wanneer de hierin vermelde sollicitaties daadwerkelijk zijn verricht. Van de periode na einde ziektewetkering, derhalve juni 2014 tot 22 maart 2015 ontbreekt alle informatie. Tot slot stelt de bewindvoerder dat ook de partner van [appellant] haar inkomensgegevens aan hem dient te verstrekken, doet zij dat niet dan heeft dit voor [appellant] nadelige gevolgen voor de hoogte van zijn vtlb.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder stelt nadrukkelijk de UWV rapportage van 8 mei 2014 nimmer van [appellant] te hebben ontvangen. Voorts stelt de bewindvoerder dat hij [appellant] reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling bij herhaling heeft geattendeerd op ontbrekende informatiebescheiden waarbij hij deze ontbrekende informatiebescheiden, zoals informatie met betrekking tot de huurkosten van [appellant] alsmede zijn bankafschriften, bovendien expliciet heeft benoemd. Voorts stelt de bewindvoerder dat hij [appellant] , toen die hem met betrekking tot zijn voornemen om werkzaamheden in de onderneming van zijn partner te gaan verrichten had geïnformeerd, te verstaan heeft gegeven dit via een uitzendbureau te doen zodat er duidelijke inkomensspecificaties zouden worden gegenereerd waarmee de bewindvoerder bij de berekening van het vtlb rekening zou kunnen houden. Een en ander is evenwel niet geschied en op het moment dat de bewindvoerder in een later stadium naar de inkomensspecificaties informeerde werd hem te verstaan gegeven dat hij zich maar tot de boekhouder van de partner van [appellant] diende te wenden. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en e Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het trachten zijn schuldeisers te benadelen.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend of althans onweersproken heeft gelaten, dat [appellant] gedurende de periode juni 2014 tot maart 2015 in het geheel niet heeft gesolliciteerd, ondanks het feit dat gedurende die periode, nu zijn ziektewetuitkering in juni 2014 was beëindigd, de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting onverkort van kracht was en er voorts geen sprake was van een door de rechter-commissaris verleende (gedeeltelijke) vrijstelling van voornoemde verplichting. Indien [appellant] gedurende deze periode in de veronderstelling was dat hij niet volledig arbeidsgeschikt diende te worden geacht, dan had het naar het oordeel van het hof nadrukkelijk op zijn weg gelegen om de bewindvoerder hiervan, bijvoorbeeld door toezending van de UWV rapportage van 8 mei 2014, op de hoogte te stellen. Alsdan had deze eventueel bij de rechter-commissaris een verzoek tot een (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsverplichting in kunnen dienen, hetgeen evenwel nimmer is geschied.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat [appellant] , temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens heeft erkend althans onweersproken heeft gelaten, de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Allereerst speelt het feit dat [appellant] verzuimd heeft om een kopie van de UWV rapportage van 8 mei 2014 aan zijn bewindvoerder te doen toekomen. Voorts heeft hij de bewindvoerder met betrekking tot de zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn partner, ondanks herhaald verzoek van zijn bewindvoerder, nimmer inhoudelijk geïnformeerd. Tenslotte ontbreken tot op de dag van vandaag nog immer huurgegevens, bankafschriften en de inkomensgegevens van de partner van [appellant] zodat de bewindvoerder niet in staat is om een juiste vtlb berekening te maken en daaraan gekoppeld de exacte hoogte van de boedelstand te bepalen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Een en ander klemt des temeer nu de bewindvoerder de ontbrekende bescheiden gespecificeerd en bij herhaling schriftelijk bij [appellant] heeft opgevraagd. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Voorts staat vast dat [appellant] na het einde van zijn ziektewetuitkering in juni 2014 werkzaamheden is gaan verrichten in het bedrijf van zijn partner (echtgenote) waarvoor hij, zoals ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door hem is erkend, geen vergoeding ontving. De winst die binnen het bedrijf van de partner van [appellant] werd geboekt en welke, nu de partner van [appellant] immers elders werkzaam was, feitelijk geheel door [appellant] zelf werd gegenereerd is vervolgens geheel ten bate gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding van [appellant] en zijn partner en op geen enkele wijze aan zijn schuldeisers in de schuldsanering. Deze handelswijze acht het hof volstrekt in strijd met de geldende regelgeving, nog daargelaten het feit dat [appellant] , ondanks het feit dat de sollicitatieplicht in het kader van zijn schuldsaneringsregeling gedurende de periode dat hij werkzaam was in het bedrijf van zijn partner onverkort voor hem van kracht was, zichzelf ook niet beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van betaalde arbeid teneinde een hoger inkomen ten bate van zijn schuldeisers te genereren. Het hof rekent het [appellant] daarbij voorts zwaar aan dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de aanwijzing van zijn bewindvoerder dat hij de werkzaamheden in het bedrijf van zijn partner middels tussenkomst van een uitzendbureau diende te gaan verrichten en dat [appellant] , toen de bewindvoerder hier na enige tijd naar informeerde, heeft menen te kunnen volstaan met een enkele doorverwijzing naar de boekhouder van zijn partner. Het hof is van oordeel dat [appellant] door aldus te handelen bewust getracht heeft om zijn schuldeisers te benadelen. Nu [appellant] naar het oordeel van het hof welbewust in strijd met de geldende regelgeving heeft gehandeld en getracht heeft zijn schuldeisers te benadelen, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is verzocht, te verlengen. Het hof is van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en H.R. Quint en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2015.