In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [belanghebbende] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2015. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [belanghebbende] af te wijzen. De moeder stelt dat [belanghebbende] thuis zou kunnen verblijven met een behandeling die in de gesloten setting ontbreekt. De GI verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat een gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en behandeling van [belanghebbende]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, maar [belanghebbende] en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen.
Het hof overweegt dat de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over [belanghebbende] uitoefent en dat [belanghebbende] sinds 4 juli 2013 onder toezicht staat van de GI. De rechtbank had eerder een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend, die door de moeder wordt betwist. Het hof stelt vast dat er bij [belanghebbende] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, en dat de GI en de moeder het niet eens zijn over de noodzaak van de gesloten plaatsing. Het hof concludeert dat de gesloten setting momenteel de enige veilige optie is voor [belanghebbende], gezien haar verleden van weglopen en de risico's die daarmee gepaard gaan.
Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot gesloten jeugdhulp worden gehandhaafd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 september 2015.