ECLI:NL:GHSHE:2015:3609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
F 200.174.072_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [belanghebbende] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2015. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [belanghebbende] af te wijzen. De moeder stelt dat [belanghebbende] thuis zou kunnen verblijven met een behandeling die in de gesloten setting ontbreekt. De GI verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat een gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en behandeling van [belanghebbende]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, maar [belanghebbende] en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen.

Het hof overweegt dat de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over [belanghebbende] uitoefent en dat [belanghebbende] sinds 4 juli 2013 onder toezicht staat van de GI. De rechtbank had eerder een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend, die door de moeder wordt betwist. Het hof stelt vast dat er bij [belanghebbende] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, en dat de GI en de moeder het niet eens zijn over de noodzaak van de gesloten plaatsing. Het hof concludeert dat de gesloten setting momenteel de enige veilige optie is voor [belanghebbende], gezien haar verleden van weglopen en de risico's die daarmee gepaard gaan.

Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot gesloten jeugdhulp worden gehandhaafd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 september 2015
Zaaknummer : F 200.174.072/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/294373 / JE RK 15-771
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Saris,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
locatie Helmond,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: [belanghebbende] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2015, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. B.G.M. Frencken, die waarnam voor mr. Saris. Voor de moeder is mevrouw [tolk] opgetreden als tolk in de Spaanse taal;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger GI 1] en de heer [vertegenwoordiger GI 2] .
2.3.1.
[belanghebbende] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Haar advocaat
mr. W. Kolmans is evenmin verschenen. Ook de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [belanghebbende] d.d. 10 augustus 2015
  • het faxbericht van de advocaat van [belanghebbende] d.d. 24 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (Cuba) [belanghebbende] geboren.
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [belanghebbende] uit.
3.2.
[belanghebbende] staat sinds 4 juli 2013 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij beschikking van 13 februari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beschikking van 21 januari 2015 met betrekking tot de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp bekrachtigd en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 13 februari 2015 tot en met
3 juli 2015.
[belanghebbende] is op 27 maart 2015 geplaatst in de gesloten instelling Ottho Gerhard Heldringstichting (OGH) te Zetten. Uit het faxbericht van de advocaat van [belanghebbende] van
24 augustus 2015 blijkt dat [belanghebbende] in het verlofweekend van 21 tot 23 augustus 2015 is weggelopen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [belanghebbende] met ingang van 4 juli 2015 verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 4 juli 2016 en aan de GI een machtiging verleend om [belanghebbende] met ingang van 4 juli 2015 tot 4 november 2015 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan
in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat [belanghebbende] met een behandeling, die in de gesloten setting ontbreekt, thuis zou kunnen en moeten verblijven. Hierdoor wordt de ingezette institutionalisering van [belanghebbende] en het daarmee gepaard gaande vluchtgedrag tegengegaan. De moeder heeft haar vertrouwen in de jeugdzorg verloren en is van mening dat de ondertoezichtstelling beëindigd moet worden.
De moeder weet niet waar [belanghebbende] op dit moment is.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De GI acht een machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk, opdat [belanghebbende] in een voor haar veilige situatie verkeert en een passende behandeling krijgt aangeboden. Die behandeling krijgt zij in de gesloten setting van OGH. Hulpverlening in de thuissituatie is niet haalbaar gebleken. Bij de OGH maakte [belanghebbende] door de geboden structuur en begrenzing een positieve ontwikkeling door. [belanghebbende] zou starten met therapie en met ondersteuning van multisysteemtherapie zou versneld worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. In dat kader zouden de verlofweekenden stapsgewijs worden uitgebreid en is [belanghebbende] binnen de OGH van een gesloten behandelgroep overgeplaatst naar een besloten groep. [belanghebbende] stemde in met dit traject, waarbij alle partijen het risico van vluchtgedrag onderkend en besproken hebben. [belanghebbende] heeft daarbij aangegeven dat zij niet zou weglopen.
Op 21 augustus 2015 is [belanghebbende] tijdens een verlofweekend bij moeder ondanks voornoemde toezegging weggelopen. Volgens de stichting blijkt hieruit dat er op dit moment geen alternatief is voor een gesloten plaatsing.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [belanghebbende] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [belanghebbende] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.7.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.6.
Het hof is van oordeel dat zowel aan de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling als aan die voor uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp was en ook thans nog is voldaan.
Het hof overweegt daartoe dat tussen de moeder en de GI niet in geschil is dat er bij [belanghebbende] sprake is van opgroei- en opvoedingsproblematiek in de zin van artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Ook uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 18 mei 2015 komt deze problematiek naar voren. De GI en de moeder verschillen wel van mening over de vraag of opname en verblijf van [belanghebbende] in een gesloten accommodatie noodzakelijk is. De GI heeft de onderhavige machtiging verzocht, omdat in haar visie observatie en behandeling binnen het gesloten traject van de OGH de enige manier is om weglopen van [belanghebbende] te voorkomen.
Uit de stukken blijkt dat [belanghebbende] , die al vele jaren een zeer zorgelijke ontwikkeling vertoonde, waarbij door wegloopgedrag ook haar veiligheid meermalen ernstig in het gedrang kwam, sinds haar opname in maart 2015 op een gesloten behandelunit binnen de OGH een positieve lijn in haar ontwikkeling heeft ingezet. [belanghebbende] had baat bij de haar geboden structuur en begrenzing. Ook de contacten die [belanghebbende] had met de moeder verliepen goed. Gelet op deze positieve signalen hebben de OGH en de gezinsvoogd besloten om toe te werken naar een thuisplaatsing van [belanghebbende] bij de moeder binnen de geldigheidsduur van de huidige machtiging. Ter ondersteuning van het gezin zou multisysteemtherapie bij de Oosterpoort worden ingezet. [belanghebbende] en de moeder hebben met dit behandelplan ingestemd. In het kader van dit plan is [belanghebbende] eind juli 2015 overgeplaatst naar een besloten behandelgroep binnen de OGH en is de verlofregeling uitgebreid, waarbij [belanghebbende] ook zelfstandig zou gaan reizen.
Het hof stelt vast dat [belanghebbende] in het eerste verlofweekend is weggelopen en ten tijde van de mondeling behandeling nog steeds vermist was. Hieruit kan het hof met de GI niet anders dan concluderen dat een gesloten setting op dit moment de enige setting is waarbinnen [belanghebbende] beschermd kan worden en aan haar toekomst kan worden gewerkt. Het hof gaat hiermee voorbij aan het verzoek van de moeder om [belanghebbende] thans thuis bij de moeder te plaatsen. De moeder verwacht dat het wegloopgedrag van [belanghebbende] vanuit thuis niet zal voorkomen en een behandeltraject in die situatie meer kans van slagen heeft. Het hof volgt de moeder hierin niet, gelet op het - ook zeer recente - verleden, waarin [belanghebbende] vaak is weggelopen en zich aan het gezag van de moeder heeft onttrokken. Het hof acht het risico dat [belanghebbende] zich opnieuw zal onttrekken aan de benodigde zorg zeer reëel.
Op grond van het voorgaande is het hof met de GI van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [belanghebbende] met een machtiging tot gesloten jeugdhulp noodzakelijk is. Dat de moeder, zoals zij heeft gesteld, niet langer vertrouwen heeft in de jeugdzorg maakt dit niet anders.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2015;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2015.