In deze letselschadezaak, die zijn oorsprong vindt in een ongeval op 28 november 1994, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een verzekeringsmaatschappij en een slachtoffer van een whiplash, die stelt dat het ongeval heeft geleid tot verlies van arbeidsvermogen en een behoefte aan huishoudelijke hulp. De rechtbank Maastricht had eerder in haar vonnissen van 15 augustus 2007 en 18 maart 2009 een aantal schadeposten toegewezen, waaronder smartengeld en kosten voor huishoudelijke hulp, maar de verzekeringsmaatschappij heeft hiertegen grieven ingediend.
Het hof heeft in zijn uitspraak de procedure en de eerdere tussenarresten in acht genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de geclaimde schadeposten, zoals het verlies van verdienvermogen en de behoefte aan huishoudelijke hulp, aan de hand van deskundigenrapporten en de feitelijke situatie van de betrokken partijen moeten worden beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de geclaimde bedragen voor verlies van arbeidsvermogen en huishoudelijke hulp moeten worden berekend door een deskundige, waarbij de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval in acht moet worden genomen.
De uitspraak van het hof houdt in dat de grieven van de verzekeringsmaatschappij deels slagen, terwijl de grieven van de geïntimeerde ook zijn behandeld. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over de benoeming van een deskundige voor de schadeberekening. De proceskosten in hoger beroep zullen ten laste van de verzekeringsmaatschappij komen, terwijl de kosten van de deskundigenberichten voor rekening van de verzekeringsmaatschappij blijven, gezien haar aansprakelijkheid in deze zaak.