ECLI:NL:GHSHE:2015:3549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
HR 200.172.666-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating van een verzoeker tot de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek van de appellant tot toelating tot de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De appellant, die onder beschermingsbewind staat, had verzocht om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat hij de verplichtingen uit de regeling zou kunnen nakomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de appellant, waarin hij aangaf dat hij op dat moment niet gemotiveerd was om werk te zoeken en dat hij geen hulp zocht om deze motivatie terug te vinden.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij wel degelijk actief op zoek is naar werk, maar de advocaat van de appellant kon geen bewijs van sollicitaties overleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant na het vonnis van de rechtbank geen sollicitaties heeft verricht en dat er geen verklaring is over zijn psychische toestand. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen.

Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellant verzuimd heeft om de jaarstukken van zijn onderneming te overleggen, waardoor er onvoldoende inzicht is in de zakelijke schulden. Gezien de omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank, onder aanvulling van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 september 2015
Zaaknummer : HR 200.172.666/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/297219/FT RK 15-537
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.N.R. Nasrullah.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 1 juli 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Bij die gelegenheid is mr. H.G.A.M. Halfers, waarnemend voor mr. Nasrullah, gehoord. [appellant] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Wel is ter zitting in hoger beroep verschenen een broer van appellant, die, met instemming van de waarnemend advocaat, als informant enkele, in beginsel meer algemeen bedoelde, vragen van het hof heeft beantwoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 juni 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] , ingekomen ter griffie d.d. 24 augustus 2015;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde stukken, te weten: een emailbericht van mevrouw [bewinvoerder] van [bewindvoeringen] Bewindvoeringen aan de advocaat van [appellant] d.d. 27 augustus 2015; in dit verband merkt het hof op dat [appellant] sinds 20 december 2012 onder beschermingsbewind staat en dat, getuige ook voornoemd emailbericht, de beschermingsbewindvoerder op de hoogte is van het namens [appellant] ingediende verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering met inbegrip van het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 94.673,36. Daaronder bevinden zich een schuld aan [krediet] Krediet van € 43.379,83 alsmede een schuld aan Hypocasso van
€ 38.707,87. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijk traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat bij hem op dit moment de motivatie ontbreekt om te solliciteren naar werk. Hulp om deze motivatie op termijn terug te vinden vindt verzoeker op dit moment niet nodig. (…) Verzoeker heeft weliswaar aangegeven dat hij zal solliciteren naar werk indien dat als voorwaarde voor toelating aan de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt gesteld, maar hij heeft daarbij aangegeven dat de motivatie daartoe ontbreekt.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij wel degelijk actief en gemotiveerd op zoek is naar werk en dat daarmee ook voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat hij de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Voor zover bekend heeft [appellant] na het vonnis waarvan beroep, gedateerd 23 juni 2015, geen enkele sollicitatie verricht, althans de advocaat van [appellant] stelt niet over eventuele bewijzen van sollicitaties te beschikken. Voorts stelt de advocaat van [appellant] desgevraagd eveneens niet over een verklaring met betrekking tot de psychische toestand van [appellant] te beschikken. [appellant] zou wel onder behandeling van een psycholoog staan en medicatie gebruiken. Tot slot verzoekt de advocaat van [appellant] om een aanhouding teneinde alsnog een verklaring met betrekking tot de actuele psychische toestand van zijn cliënt in het geding te kunnen brengen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Vast staat, temeer nu zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg ook nadrukkelijk door zijn advocaat na voren is gebracht, dat er bij [appellant] sprake is van psychosociale problematiek. Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door of namens [appellant] evenwel niet overgelegd.
3.6.3.
Daarbij komt dat niet is aangetoond dat [appellant] na het vonnis waarvan beroep, gedateerd 23 juni 2015, enige sollicitatie heeft verricht. Mede gelet op hetgeen hieromtrent door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep is overwogen rekent het hof dit [appellant] zwaar aan. Wederom, zo is het hof van oordeel, toont [appellant] zich hiermee verre van gemotiveerd om daadwerkelijk actief op zoek te gaan naar een betaalde arbeidsbetrekking. Gelet op deze houding acht het hof de kans dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal gaan nakomen en zich zal gaan inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven uiterst gering.
3.6.4.
Daarbij komt voorts dat, nu [appellant] verzuimd heeft om ex artikel 5.4.4. van het Procesreglement verzoekschriften insolventiezaken rechtbanken de jaarstukken met betrekking tot de door hem gedreven onderneming, [telecom] Telecom, te overleggen, geen, of althans onvoldoende inzicht is gegeven in het ontstaan van de zakelijke schulden. Het hof kan immers niet nagaan welke lasten zijn betaald en waaraan de omzet is besteed.
3.6.5.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de onderbouwing, al dan niet door middel van verificatoire bescheiden, ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat ook van deze schulden niet kan worden vastgesteld of deze te goeder trouw zijn ontstaan.
3.6.6.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Het hof acht de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende ernstig om afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. Het hof ziet in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende grond de zaak, zoals door de advocaat van [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is verzocht, aan te houden teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen alsnog een verklaring als bedoeld in artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement te overleggen. Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellant] te komen. Ook bestaat er, reeds gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, in het kader van procedures als de onderhavige geen verplichting om, zo deze stukken niet tijdig zijn overgelegd, appellant in de gelegenheid te stellen de ontbrekende stukken alsnog in het geding te brengen.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep wordt – onder aanvulling van de gronden – dan ook bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.