ECLI:NL:GHSHE:2015:353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
F 200.138.388_01 en F 200.138.389_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de wijze van afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en partneralimentatie werd vastgesteld. De man heeft in zijn principaal appel achttien grieven ingediend, terwijl de vrouw in incidenteel appel zes grieven heeft ingediend. De partijen zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd, met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De rechtbank had bepaald dat de man een gebruiksvergoeding van € 201,- per maand aan de vrouw moest betalen voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning, en dat hij een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 543,- per maand moest betalen. De man betwist de hoogte van deze bedragen en heeft verzocht om een lagere gebruiksvergoeding en om de partneralimentatie af te wijzen. De vrouw heeft in incidenteel appel verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover het betreft de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over bepaalde voorlopige oordelen van het hof. De beslissing over de proceskosten is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 februari 2015
Zaaknummers: F 200.138.388/01 en F 200.138.389/01
Zaaknummer eerste aanleg: 251255/FA RK 12-4298
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.A.P. Heesterbeek,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de partneralimentatie en de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en opnieuw rechtdoende:
de gebruiksvergoeding op een lager bedrag te bepalen dan op € 201,- per maand;
het verzoek om partneralimentatie af te wijzen, gelet op het door de man gestelde in zijn grieven betreffende de partneralimentatie, verdiencapaciteit, inspanningsverplichting en draagkracht van de man en bijdrage in de kosten van levensonderhoud;
te bepalen dat de vrouw aan de man € 11.000,- is verschuldigd betreffende de beleggingspolissen ABN AMRO;
te bepalen dat van een lagere waarde van de voormalige echtelijke woning dient te worden uitgegaan, te weten € 236.000,- daarbij rekening houdende met toename van de Keuze Plus Hypotheek;
te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 5.000,- dient te vergoeden aan de man betreffende Keuze Plus Hypotheek;
te bepalen dat de vordering van de vrouw betreffende een bedrag van € 20.420,11 wordt afgewezen, dat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning niet vermeerderd dient te worden met de helft van genoemd bedrag zijnde
€ 10.210,06;
af te wijzen het verzoek van de vrouw betreffende de schenking van ome [naam], dat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning niet vermeerderd dient te worden met de helft van € 13.613,41 zijnde € 6.806,71;
af te wijzen de vordering van de vrouw betreffende de schenking van € 5.000,-, zodat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van echtelijke woning niet vermeerderd dient te worden met de helft van € 5.000,- zijnde € 2.500,-;
te bepalen dat de vrouw 15 procent van de WOZ-waarde van het appartement [adres] te [plaats 1] aan de man dient uit te keren;
af te wijzen de vordering van de vrouw dat de helft van het saldo van de spaarloonrekening per peildatum aan haar dient te worden uitgekeerd;
af te wijzen de vordering van de vrouw dat zij recht heeft op verrekening van de helft van de afkoopwaarde van de polissen kapitaalverzekering;
de wettelijke rente te matigen;
te bepalen dat de vrouw € 1.500,- aan de broer van de man dient te voldoen.
2.2.
Bij verweerschrift tevens incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op
3 februari 2014, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Tevens heeft de vrouw daarbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft partneralimentatie en de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de voormalige echtelijke woning te [plaats 2] aan het adres [adres] wordt toebedeeld aan de man onder de voorwaarde zoals door de vrouw gesteld bij inleidend verzoekschrift en herhaald in voormeld verweerschrift onder punt 68;
het aandeel van de man in het appartement te [plaats 1] wordt toegedeeld aan de vrouw onder de voorwaarde dat de vrouw aan de man voldoet een bedrag van € 6.354,74, waarbij tevens is verrekend de inbreng van de vrouw vanuit haar privévermogen en de gezamenlijke inbreng van partijen vanuit de hypothecaire geldlening;
de garage volledig met privévermogen van de vrouw is verkregen waardoor het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning inclusief garage vermeerderd dient te worden met de helft van het aankoopbedrag, zijnde € 3.630,24;
e vrouw de auto merk Suzuki Alto, type 1.0 Comfort heeft aangeschaft met gelden uit haar privévermogen zodat deze auto niet valt binnen de verrekenen vermogensbestanddelen;
in het kader van het bepalen van de draagkracht van de man slechts rekening mag worden gehouden met de feitelijke door de man betaalde hypotheeklasten, groot
€ 101,25 per maand en € 74,20 per maand, derhalve in totaal € 175,45 per maand;
ten aanzien van de keuzeplushypotheek voor rekening van de vrouw komt een bedrag van € 9.750,- en voor rekening van de man een bedrag van € 16.434,96 subsidiair dat de man aan de eenvoudige gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 4.000,- zodat de helft van dit bedrag, zijnde € 2.000,- in mindering komt op zijn aandeel in de echtelijke woning.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2014, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2014.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Heesterbeek;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Rooy.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 december 2012;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 30 oktober 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 31 oktober 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.
De brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 5 november 2014 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze brief met bijlagen kort en eenvoudig te doorgronden is, heeft het hof beslist dat deze brief wordt toegelaten.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.1.
Partijen zijn op 5 juli 1988 na het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren, de thans meerderjarige kinderen:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats];
- [kind 2], op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats];
- [kind 3], op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
3.1.2.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:

(…)
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Vergoedingen
Artikel 3
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(…)
Verrekening van inkomsten
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen gecompenseerd tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
Artikel 9
1. De uitkering van het verschuldigde moet gedaan worden binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
2. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte voldoening zullen de echtgenoten een redelijke betalingsregeling – al of niet met zekerheidsstelling – treffen waarbij de belangen van beiden in acht genomen worden.
Artikel 10
Het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt indien deze niet heeft plaatsgehad of schriftelijk gevorderd is binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk of na de scheiding van tafel en bed.
Artikel 11
Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
(…)
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 3 september 2013 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 januari 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voorts heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking, voor zover thans van belang:
  • de wijze van afwikkeling huwelijkse voorwaarden c.q. wijze van verdeling van de (eenvoudige) gemeenschap gelast, zoals staat vermeld onder punt 4.1 tot en met 4.10 van die beschikking, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente zoals staat overwogen in punt 4.7 van die beschikking;
  • de man veroordeeld om vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 543,- per maand te voldoen;
  • bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2012 en zolang hij met uitsluiting van de vrouw woonachtig is in de voormalige echtelijke woning van partijen aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor het genot en het gebruik van de voormalige echtelijke woning ter hoogte van € 201,- per maand, waarbij de vergoeding kan worden verrekend met het aan de vrouw toekomende aandeel in de overwaarde van de woning.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man heeft in zijn principaal appel achttien grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De vrouw heeft in haar incidenteel appel zes grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
  • gebruiksvergoeding (grief 1 principaal appel);
  • partneralimentatie (grief 2 tot en met 7 principaal appel, grief 5 incidenteel appel);
  • beleggingspolissen ABN AMRO (grief 8 principaal appel);
  • waarde voormalige echtelijke woning (grief 9 principaal appel);
  • Keuze Plus Hypotheek (grief 10 principaal appel, grief 6 incidenteel appel);
  • schenking vader van de vrouw t.b.v. financiering woning (grief 11 principaal appel);
  • schenking van ome [naam] (grief 12 principaal appel);
  • schenking ad € 5.000,- van de vader van de vrouw (grief 13 principaal appel);
  • appartement [adres] te [plaats 1] (grief 14 principaal appel, grief 2 incidenteel appel);
  • spaarloonrekening van de man (grief 15 principaal appel);
  • kapitaalverzekering (grief 16 principaal appel);
  • wettelijke rente (grief 17 principaal appel);
  • schuld aan broer van de man (grief 18 principaal appel);
  • toedeling echtelijke woning aan de man (grief 1 incidenteel appel);
  • schenking vader van de vrouw verband houdende met aankoop garage (grief 3 incidenteel appel);
  • Suzuki Alto 1.0 Comfort (grief 4 incidenteel appel).
3.5.
Het hof zal de grieven hierna bespreken, waarbij het hof eerst zal ingaan op de gebruiksvergoeding en achtereenvolgens op de grieven met betrekking tot de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie en de grieven aangaande de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap. Nu daartegen niet is gegriefd, gaat het hof daarbij uit van de door partijen voor de verrekening overeengekomen peildatum van 1 maart 2012.
3.6.
Gebruiksvergoeding (grief 1 principaal appel)
3.6.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de vrouw een redelijke vergoeding toekomt wegens gederfd genot en gebruik van de echtelijke woning, welke vergoeding door de rechtbank is vastgesteld op een bedrag van € 201,- per maand vanaf 1 maart 2012 tot aan de datum van levering van de echtelijke woning.
3.6.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze heeft overwogen dat het redelijk en billijk is dat een gebruiksvergoeding zal worden vastgesteld over de periode vanaf 1 maart 2012 tot aan de datum van levering van € 201,- per maand. De man stelt dat de gebruiksvergoeding op een lager bedrag moet worden vastgesteld nu de WOZ-waarde van de woning is gedaald naar een bedrag van € 236.000,-, hetgeen leidt tot een daling van de overwaarde.
3.6.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank juist heeft geoordeeld nu partijen waren overeengekomen dat als uitgangspunt voor de waarde van de echtelijke woning een bedrag van € 246.000,- (WOZ-waarde) diende te gelden, alsook dat deze waarde als uitgangspunt moest worden genomen bij de vaststelling van een gebruiksvergoeding. Verder merkt de vrouw op dat de man heeft nagelaten om aan te geven met welk bedrag aan gebruiksvergoeding dan wel rekening gehouden zou moeten worden.
3.6.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw met ingang van 1 maart 2012 tot aan de datum van levering een gebruiksvergoeding toekomt wegens gederfd genot en gebruik van de echtelijke woning door de man.
De man is het echter niet eens met de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding nu de WOZ-waarde van de woning zou zijn gedaald naar een bedrag van € 236.000,-. Nu de man tegenover het gemotiveerde verweer van de vrouw echter heeft nagelaten te stellen hoeveel de door hem aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding dan wel zou moeten bedragen, ziet het hof geen aanleiding om een lagere gebruiksvergoeding vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. Derhalve faalt de eerste grief van de man.
3.7.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
3.7.1.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 6 januari 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.7.2.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, te weten een bedrag van € 1.550,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.7.3.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist en stelt dat het voor haar op dit moment niet mogelijk is om haar uren uit te breiden.
3.7.3.1. Het hof oordeelt als volgt.
Niet in geschil is de hoogte van het huidige inkomen van de vrouw. Door de man wordt echter gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om geheel in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans niet meer inkomen kan genereren, dan dat zij nu doet. De vrouw is werkzaam in de gezondheidszorg en het is een feit van algemene bekendheid dat in de zorgsector thans veel reorganisaties plaatsvinden. Ook de vrouw verkeert in onzekerheid of zij al dan niet haar baan zal behouden. Gebleken is dat de vrouw desondanks haar best doet om meer inkomen te genereren, hetgeen deels ook is gelukt nu zij sinds korte tijd aanzienlijk meer is gaan verdienen dan voorheen. Bovendien volgt de vrouw een Mbo-opleiding tot verpleegkundige waarmee zij haar kansen op de arbeidsmarkt probeert te verhogen.
3.7.3.2. Nu de hoogte van het werkelijke inkomen van de vrouw verder niet in geschil is, zal het hof de aanvullende behoefte van de vrouw als volgt becijferen. Het hof gaat – met instemming van partijen – uit van het gemiddelde van het netto inkomen zoals dat blijkt uit de drie meest recente salarisspecificaties van juli, augustus en september 2014, die door de vrouw als productie 11 zijn overgelegd bij brief van 31 oktober 2014. Dit komt neer op een bedrag van (€ 1.121,55 + € 1.011,94 + € 1.225,- = € 3.358,49 / 3 =) € 1.119,50, te vermeerderen met 5% vakantietoeslag, is € 1.175,48 per maand.
Voorts houdt het hof rekening met een netto bedrag van € 200,- per maand aan huurinkomsten die de vrouw geniet uit verhuur van het appartement aan [adres] te [plaats 1]. Het hof komt tot dit bedrag nu het is uitgegaan van het door de vrouw gestelde en niet door de man betwiste bedrag van € 300,- bruto per maand, waarbij het hof bij gebreke aan informatie de belastingdruk heeft gesteld op een bedrag van € 100,-, zodat netto een bedrag van € 200,- per maand resteert.
3.7.3.3. Gelet op het hiervoor overwogene becijfert het hof de aanvullende behoefte van de vrouw aldus op € 174,52 netto per maand of wel € 227,- bruto per maand.
Draagkracht
3.7.4.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank
vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 543,- per maand te voldoen.
3.7.4.1. Het hof overweegt als volgt.
Wat er ook zij van de stelling van de man, blijkens de door de man bij brief van
5 november 2014 onder productie 24 in het geding gebrachte draagkrachtberekening heeft hij voldoende draagkracht om in de hierboven becijferde aanvullende behoefte van de vrouw ad € 227,- bruto per maand te voorzien. Voor zover de man nog heeft gesteld dat aan zijn zijde rekening moet worden gehouden met een toekomstige hogere woonlast, overweegt het hof dat met deze omstandigheid geen rekening kan worden gehouden nu daarover nog geen enkele duidelijkheid bestaat. Het hiervóór overwogene leidt er toe dat het hof de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal vaststellen op voormeld bedrag van € 227,- bruto per maand.
3.8.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschap
Vooraf
Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Het hof stelt vast dat er sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van Boek 3 titel 7, afdeling 1 Burgerlijk Wetboek betreffende de voormalige echtelijke woning aan [adres] te [plaats 2] (hierna: de echtelijke woning), alsook met betrekking tot het appartement aan [adres] te [plaats 1].
In het hiernavolgende zal het hof ingaan op de grieven ter zake de verdeling van de echtelijke woning en daarmee verband houdende vergoedingsrechten (grief 9, 11 tot en met 13 principaal appel, grief 1 en 3 incidenteel appel), de grieven ter zake de verdeling van het appartement (grief 14 principaal appel en grief 2 incidenteel appel) en de grieven met betrekking tot de tussen partijen te verrekenen overige vermogensbestanddelen (grief 8, 10 15 tot en met 18 principaal appel en grief 4 en 6 incidenteel appel).
Verdeling echtelijke woning
3.9.
Verdeling echtelijke woning (grief 9 principaal appel, grief 1 incidenteel appel)
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt ter zake de echtelijke woning, inhoudende dat de woning dient te worden verkocht via [Makelaars] Makelaars te [plaats 2]. Partijen hebben afgesproken uit te gaan van een vraagprijs van
€ 230.000,- met als laatprijs een bedrag van € 215.000,-. Indien de woning na vier maanden nog niet is verkocht, dan zijn partijen het erover eens dat de vraagprijs met € 10.000,- dient te worden verlaagd. Mocht de woning na acht maanden nog steeds te koop staan, dan zullen partijen zich houden aan de aanwijzingen van de makelaar.
3.10.
Schenking vader van de vrouw t.b.v. financiering woning (grief 11 principaal appel)
3.10.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap ter grootte van € 20.420,11, zodat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning vermeerderd dient te worden met de helft van dit bedrag, zijnde
€ 10.210,06.
3.10.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de vader van de vrouw een lening aan haar zou hebben verstrekt ad € 20.420,11 en dat de vrouw deze gelden aan de eenvoudige gemeenschap ter beschikking zou hebben gesteld. De man stelt dat op de lening is afgelost met overgespaard inkomen en dat het totaalbedrag met rente is terugbetaald. Derhalve is de man van mening dat de vrouw geen vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap.
3.10.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en stelt onder verwijzing naar de door haar onder productie 13 bij haar verzoekschrift tot echtscheiding uit de eerste aanleg overgelegde schuldbekentenis dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap nu uit voormelde schuldbekentenis blijkt dat haar vader alleen aan haar een lening heeft verstrekt van destijds fl. 45.000,- (€ 20.420,11) groot en waarop jaarlijks door de vader werd kwijtgescholden ter hoogte van het voor schenkbelasting vrijgestelde bedrag.
3.10.4.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het verleden de vader van de vrouw haar een bedrag van € 20.420,11 (oorspronkelijk fl. 45.000,-) heeft geleend en dat dit bedrag is geïnvesteerd in de echtelijke woning. Partijen verschillen van mening of de vrouw al dan niet een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap ter grootte van voormeld bedrag van € 20.420,11, zoals de rechtbank heeft geoordeeld.
Wat er ook zij van de stelling van de man dat van een vergoedingsrecht geen sprake kan zijn nu partijen voormelde lening zouden hebben afgelost met overgespaard inkomen, uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde schuldbekentenis is het hof genoegzaam gebleken dat de vader van de vrouw voormeld bedrag van € 20.420,11 (oorspronkelijk fl. 45.000,-) heeft geleend aan de vrouw waarop jaarlijks door hem een bedrag werd kwijtgescholden ter hoogte van het voor schenkbelasting vrijgestelde bedrag. Nu tussen partijen verder niet in geschil is dat het bedrag van € 20.420,11 is geïnvesteerd in de echtelijke woning brengt dat met zich dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap ter grootte van € 20.420,11. Derhalve faalt grief 11 van de man.
3.11.
Schenking van ome [naam] (grief 12 principaal appel)
3.11.1.
Ter zake een geldlening van “ome [naam]”, heeft de rechtbank onder het kopje “4.4.3. Vergoedingsrechten” overwogen dat uit een verklaring van ome [naam] van 28 mei 2012 (productie 15 bij het inleidend verzoek tot echtscheiding) blijkt dat het resterende bedrag van die geldlening ad € 13.613,41 is kwijtgescholden door middel van een schenking aan uitsluitend de vrouw. De schenking en kwijtschelding zijn louter aan de vrouw gedaan. Derhalve heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw een vorderingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap ad € 13.613,41, zodat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning vermeerderd dient te worden met de helft van dit bedrag, zijnde € 6.806,71.
3.11.2.
De man stelt in zijn twaalfde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw een vorderingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap ad € 13.613,41. Volgens de man is voormeld bedrag bij wijze van schenking kwijtgescholden aan beiden en niet alleen aan de vrouw. Hij heeft in verband daarmee gesteld dat de vader van de vrouw na een bezoek aan ome [naam] in Thailand aan hen meedeelde dat niet langer op de lening behoefde te worden afgelost. Volgens de man kan aan de verklaring van ome [naam] van 28 mei 2012 niet te veel waarde worden gehecht, nu deze verklaring door ome [naam] is opgesteld in het zicht van de echtscheiding.
3.11.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap ter grootte van € 13.613,41.
3.11.4.
Het hof stelt het volgende voorop. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat zij ten tijde van de aankoop van de echtelijke woning een bedrag van € 34.033,52 (oorspronkelijk fl. 75.000,-) hebben geleend van ome [naam] uit Thailand. Bovendien is niet in geschil dat partijen op de geldlening van ome [naam] hebben afgelost met overgespaard inkomen waarna van de schuld nog een bedrag van ca. € 13.613,41 resteerde. Het hof overweegt voorts als volgt. De kwijtschelding aan alleen de vrouw, zo deze al zou komen vast te staan (de man heeft deze voldoende gemotiveerd weersproken) betreft de verhouding van partijen (als debiteuren enerzijds) met ome [naam] (als crediteur anderzijds), maar zij is niet van invloed op wat partijen onderling hebben afgesproken met betrekking tot de schuld. Zij blijven beiden draagplichtig voor de helft van die schuld (over een afwijkende regeling van de draagplicht hebben partijen niets gesteld), in die zin dat als de man meer dan de helft van de schuld aan ome [naam] heeft betaald, hij voor dat meerdere regres heeft op de vrouw. De vrouw heeft ter zake van de schenking van ome [naam] derhalve geen vorderingsrecht op de eenvoudige gemeenschap (zoals zij in eerste aanleg onder het kopje “De voormalige echtelijke woning inclusief garage alsmede de daarop rustende hypothecaire geldleningen” heeft verzocht). Grief 12 van de man slaagt dus.
3.12.
Schenking ad € 5.000,- van de vader van de vrouw (grief 13 principaal appel)
3.12.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap ad € 5.000,-, zodat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning vermeerderd dient te worden met de helft van dit bedrag zijnde € 2.500,-. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door de man niet is betwist dat de vrouw de dakkapellen heeft betaald met – ingevolge de huwelijkse voorwaarden –
haar privévermogen.
3.12.2.
De man stelt in zijn dertiende grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 5.000,-. De man is van mening dat daarvan geen sprake kan zijn nu de gelden die de vader van de vrouw heeft geschonken voor de plaatsing van de dakkapellen aan hen beiden zijn geschonken.
3.12.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden. Zij heeft gesteld dat de huwelijkse voorwaarden op initiatief van haar vader zijn opgesteld en dat haar vader haar meerdere schenkingen heeft gedaan die in haar privévermogen vallen zodat niet valt in te zien waarom dat met betrekking tot deze schenking anders zou zijn. Zij is derhalve van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap ter grootte van € 5.000,-.
3.12.4.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de dakkapellen die op enig moment zijn geplaatst op de voormalige echtelijke woning, zijn betaald met gelden die door de vader van de vrouw zijn geschonken, te weten een bedrag van € 5.000,-. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de gelden alléén aan de vrouw zijn geschonken, zoals de vrouw heeft gesteld en door de man is betwist. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat zij een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap ad € 5.000,-. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan de hand van concrete bescheiden aan te tonen waaruit blijkt dat de door de vader van de vrouw geschonken gelden ad € 5.000,- voor het plaatsen van de dakkapellen, alleen aan de vrouw geschonken zijn. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, leidt dat ertoe dat de vordering van de vrouw alsnog moet worden afgewezen als niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de dertiende grief van de man slaagt.
3.13.
Schenking vader van de vrouw verband houdende met aankoop garage (grief 3 incidenteel appel)
3.13.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de garage volledig met privévermogen is verkregen.
3.13.2.
De vrouw stelt in haar derde grief in incidenteel appel dat haar vader destijds een bedrag van € 7.260,48 aan haar heeft geschonken voor de aankoop van de garage. Derhalve is de vrouw van mening dat de garage volledig is gefinancierd met privévermogen van de vrouw, zodat het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning inclusief garage vermeerderd dient te worden met de helft van het aankoopbedrag, zijnde € 3.630,24.
3.13.3.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden en is van mening dat de rechtbank in dezen juist heeft geoordeeld. De man betwist dat de garage volledig is gefinancierd met privévermogen van de vrouw.
3.13.4.
Het hof overweegt als volgt.
In het licht van de betwisting door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat de vader van de vrouw aan haar een bedrag heeft geschonken van € 7.260,48 voor de aankoop van de garage, zodat de vrouw dientengevolge een vergoedingsrecht zou toekomen op de eenvoudige gemeenschap, nader te onderbouwen. De vrouw voert weliswaar aan dat de man bij e-mail van 9 mei 2012 heeft bevestigd dat het bedoelde bedrag door de vader van de vrouw aan de vrouw is geschonken, maar deze e-mail is niet overgelegd. Nu de vrouw ook verder niet heeft onderbouwd dat de garage anderszins volledig is gefinancierd met haar privévermogen, leidt dit ertoe dat de grief van de vrouw faalt.
Verdeling appartement
3.14.
Appartement [adres] te [plaats 1] (grief 14 principaal appel, grief 2 incidenteel appel)
Wijze van verdeling
3.14.1.
Ter zake het appartement aan [adres] te [plaats 1] (waarin het aandeel van de vrouw 85% is en het aandeel van de man 15%) heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw een vergoedingsvordering op de eenvoudige gemeenschap heeft ter hoogte van € 134.421,20, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij dit bedrag – dat zij heeft ontvangen uit de erfenis van haar vader – heeft aangewend voor de aankoop van het appartement. Ter zake de verdeling van de (eenvoudige) gemeenschap (waarbij tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw het aandeel van de man in het appartement zal overnemen en partijen het eens zijn over de waarde van het appartement ad € 155.000,-) heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw aan de man dient uit te keren 15% van € 20.578,80 (€ 155.000,00 -/- € 134.421,20), zijnde € 3.086,82.
3.14.2.
De man stelt in zijn veertiende grief dat hij het niet eens is met de wijze waarop de rechtbank zijn aandeel in het appartement heeft toegedeeld aan de vrouw. De man is van mening dat daarbij geen rekening gehouden mag worden met de wijze waarop het appartement is gefinancierd en stelt derhalve dat de vrouw 15% van de waarde van het appartement aan hem dient te uit te keren.
3.14.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank in dezen juist heeft geoordeeld.
3.14.4.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw privévermogen, te weten de door haar ontvangen erfenis van haar vader ad € 134.421,20, heeft aangewend voor de aankoop van het appartement. Uit de akte van levering (productie 16 bij het inleidend verzoekschrift) blijkt het volgende:

Verkoper en koper hebben op negen juni twee duizend elf een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte, die hierna wordt aangeduid met “het koopcontract”. Kopers zijn vervolgens de na te melden gerechtigdheid in de eigendom overeengekomen. Hiervan blijkt uit een onderhandse verklaring de dato tweeëntwintig juni twee duizend elf.”(Deze onderhandse verklaring is niet bijgevoegd en evenmin door partijen overgelegd).
Aangaande de verdeling van het appartement, stelt de man dat met voormelde privé investering van de vrouw geen rekening hoeft te worden gehouden nu deze reeds is verdisconteerd in de eigendomsverhouding. Derhalve is de man van oordeel dat hij recht heeft op 15% van de waarde van het appartement zonder dat daarop de privé investering van de vrouw in mindering strekt.
De vrouw daarentegen is van mening dat haar privéinvestering haar nominaal toekomt en in mindering dient te strekken op de waarde van het appartement, waarbij de resterende waarde tussen partijen verdeeld dient te worden conform de eigendomsverhouding 85% vrouw – 15% man.
Het hof overweegt dat het erop lijkt dat in de vastgelegde eigendomsverhouding reeds rekening is gehouden met het feit dat de vrouw een bedrag van € 134.421,20 in de woning heeft geïnvesteerd. De koopprijs bedroeg immers € 141.500,- exclusief kosten koper. Het hof ziet in het door de man gestelde aanleiding om hem ambtshalve bewijs op te dragen van zijn stelling dat aan hem 15% van de waarde van het appartement toekomt zonder dat daarop eerst de privéinvestering van de vrouw ad € 134.421,20 in mindering strekt.
Verrekenposten
3.14.5.
De rechtbank heeft ter zake de kosten van de aankoop van het appartement overwogen dat tussen partijen vaststaat dat voor de aankoop van het appartement een bedrag van € 9.336,90 is opgenomen ten laste van de Keuze Plus Hypotheek. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze kosten eveneens conform de eigendomsverhouding voldaan dienen te worden, zodat de vrouw dient te voldoen 85% van € 9.336,90 en de man 15% van € 9.336,90.
3.14.6.
De vrouw stelt in haar tweede grief in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen vaststaat dat voor de aankoop van het appartement een bedrag van € 9.336,90 is opgenomen ten laste van de Keuze Plus Hypotheek en dat deze kosten conform de eigendomsverhouding voldaan dienen te worden zodat de vrouw dient te voldoen 85% van € 9.336,90 en de man 15% van € 9.336,90. Volgens de vrouw heeft de man aanspraak op zijn inbreng die de vrouw heeft becijferd op € 4.668,45, alsmede op zijn aandeel in de overwaarde die de vrouw heeft becijferd op € 1.686,29, zodat de man in totaal aanspraak maakt op een bedrag van € 6.354,74.
3.14.7.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden en is van mening dat de rechtbank in dezen juist heeft geoordeeld.
3.14.8.
Het hof overweegt als volgt.
Nu partijen, gelet op hetgeen het hof hierna overweegt in rov. 3.15.4 in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten aangaande het voorlopig oordeel van het hof ter zake de Keuze Plus Hypotheek, alsook nu aan de man in rov. 3.14.4 ambtshalve bewijs is opgedragen van zijn stelling ter zake de eigendomsverhouding van het appartement, zal het hof deze grief verder beoordelen nadat partijen tot het voorgaande de gelegenheid hebben gehad.
Verrekening overige vermogensbestandsdelen
3.15.
Keuze Plus Hypotheek (grief 10 principaal appel, grief 6 incidenteel appel)
3.15.1.
Ter zake de opnames Keuze Plus Hypotheek, heeft de rechtbank in rov. 4.4.3 onder het kopje ‘Conclusie ter zake opnames Keuze Plus Hypotheek" overwogen dat de vrouw aan de (eenvoudige) gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 5.000,-, zodat de helft van dit bedrag, zijnde € 2.500,- in mindering komt op haar aandeel in de echtelijke woning.
3.15.2.
De man stelt in zijn tiende grief dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze tot de conclusie is gekomen dat de vrouw aan de (eenvoudige) gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 5.000,-, zodat de helft van dit bedrag, zijnde € 2.500,- in mindering komt op haar aandeel in de echtelijke woning.
3.15.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en stelt in haar zesde grief in incidenteel appel eveneens dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de vrouw aan de (eenvoudige) gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 5.000,-, zodat de helft van dit bedrag, zijnde € 2.500,- in mindering komt op haar aandeel in de echtelijke woning. De vrouw stelt dat nu partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen waren gehuwd, de schulden die door één der partijen wordt aangegaan ook bij uitsluiting van de andere partij voor diens rekening dienen te komen en door die betreffende partij als eigen schuld dient te worden gedragen. Als gevolg hiervan komt ten aanzien van de Keuze Plus Hypotheek voor rekening van de vrouw een bedrag van € 9.750,- en voor rekening van de man een bedrag van € 16.434,96.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden.
3.15.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat met betrekking tot de woning sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Dat betekent dat alleen die schulden tot de gemeenschap behoren die de gemeenschap naar haar aard met zich brengt (HR 25 februari 2011, NJ 2011,99). Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat de Keuze Plus Hypotheek een consumptief krediet is waar beide partijen gebruik van hebben gemaakt en waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De schuld ter zake de Keuze Plus Hypotheek houdt derhalve geen verband met de eenvoudige gemeenschap. Uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, is het hof voorlopig van oordeel dat de opnames uit het consumptief krediet kunnen worden aangemerkt als kosten van de huishouding nu zij ter bestrijding daarvan zijn aangewend. Op grond van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van partijen dienen de kosten van de huishouding te worden voldaan naar evenredigheid van ieders netto-inkomen. Voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, dan dienen deze kosten naar evenredigheid te worden voldaan uit ieders netto-vermogen. Het hof stelt partijen in de gelegenheid zich uit laten over dit voorlopig oordeel.
3.16.
Beleggingspolissen ABN AMRO (grief 8 principaal appel)
3.16.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de beleggingspolissen ABN AMRO, met dien verstande dat de vrouw aan de man verschuldigd is een bedrag van € 2.750,-.
3.16.2.
De man stelt in zijn achtste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw eenmalig een bedrag van € 2.750,- aan de man verschuldigd is. De man is van mening dat de vrouw aan hem een bedrag van € 11.000,- is verschuldigd nu de betalingen ten behoeve van de ABN AMRO beleggingspolisverzekeringen zijn betaald vanuit de bankrekening van de man en niet van het daarvoor bedoelde door de vader van de vrouw nagelaten geldbedrag van € 11.500,- dat destijds op rekening is gestort van de vrouw.
3.16.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en stelt dat de man nu partijen in eerste aanleg volledige overeenstemming hadden bereikt omtrent de afwikkeling van de beleggingspolissen op deze bindende afspraak niet kan terugkomen.
3.16.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt omtrent de beleggingspolissen, waarbij partijen overeengekomen zijn dat de vrouw aan de man verschuldigd is een bedrag van € 2.750,-. Gesteld noch gebleken is uit hoofde van welke rechtsgrond de man niet langer aan deze overeenkomst gehouden zou kunnen worden. Derhalve faalt grief 8 van de man.
3.17.
Spaarloonrekening van de man (grief 15 principaal appel)
3.17.1.
Ter zake de door partijen genoemde te verrekenen vermogensbestanddelen heeft de rechtbank aangaande de spaarloonrekening van de man geoordeeld dat deze rekening behoort tot het te verrekenen vermogen, zodat de man gehouden is de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw uit te keren.
3.17.2.
De man stelt dat de spaarloonrekening privévermogen betreft dat niet behoort tot het te verrekenen vermogen.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden.
3.17.3.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de man is het hof van oordeel dat het saldo op de spaarloonrekening ingevolge de huwelijkse voorwaarden van partijen voor verrekening in aanmerking komt nu dit saldo aangemerkt dient te worden als overgespaard inkomen. Derhalve faalt grief 15 van de man.
3.18.
Kapitaalverzekering (grief 16 principaal appel)
3.18.1.
Ter zake van twee kapitaalverzekeringen, heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden betrekking heeft op risicoverzekeringen en niet op verzekeringen waarin door middel van premies daadwerkelijk kapitaal wordt opgebouwd. Nu niet gesteld noch gebleken is dat de man deze premies heeft voldaan uit privémiddelen is de rechtbank ervan uitgegaan dat de premies zijn voldaan uit overgespaard inkomen als gevolg waarvan de waarde van de polissen voor verrekening in aanmerking komen. Derhalve heeft de rechtbank bepaald dat de man gehouden is ter zake verrekening de helft van de afkoopwaarde van beide polissen, zijnde een bedrag van € 731,70 aan de vrouw uit te keren.
3.18.2.
De man stelt in zijn zestiende grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man gehouden is ter zake verrekening de helft van de afkoopwaarde van de kapitaalverzekeringspolissen, zijnde een bedrag van € 731,70, aan de vrouw uit te keren. Volgens de man betreft het overlijdensrisicoverzekeringen met winstdeling, waarvan de afkoopwaarde niet voor verrekening in aanmerking komt op grond van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft de grief van de man bestreden.
3.18.3.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de man, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de man gehouden is ter zake van verrekening de helft van de afkoopwaarde van de twee kapitaalverzekeringen bij Nationaal Spaarfonds (rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer]) aan de vrouw uit te keren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat gebleken is dat bij beide verzekeringen kapitaal wordt opgebouwd door middel van betaling van premies. Artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden ziet niet op dergelijke verzekeringen. Nu de man ook in hoger beroep niet heeft gesteld en ook anderszins niet is gebleken dat de man de premies uit privémiddelen heeft voldaan gaat het hof er met de rechtbank van uit dat deze premies zijn voldaan uit overgespaard inkomen als gevolg waarvan de waarde van de polissen voor verrekening in aanmerking komen. Dit betekent dat grief 16 van de man faalt.
3.19.
Suzuki Alto 1.0 Comfort (grief 4 incidenteel appel)
3.19.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw haar stelling dat de waarde van de Suzuki Alto niet behoort tot het te verrekenen vermogen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de waarde van de auto per peildatum geheel in de verrekening moet worden betrokken. Derhalve heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw gehouden is de waarde van de auto per peildatum, zijnde 1 maart 2012, met de man te verrekenen, met dien verstande dat zij de helft van de waarde aan de man zal uitkeren.
3.19.2.
De vrouw stelt in haar vierde grief in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de waarde van de Suzuki Alto geheel in de verrekening moet worden betrokken. Volgens de vrouw zijn de gelden ten behoeve van de aankoop van de Suzuki Alto voor het overlijden van de vader van de vrouw aan haar geschonken. De vrouw betwist dat haar vader op zijn sterfbed zou hebben gezegd: “de auto geef ik jullie met de warme hand.” Nu de auto is aangeschaft met privévermogen van de vrouw, behoort deze niet tot de te verrekenen vermogensbestanddelen, aldus de vrouw.
3.19.3
De man heeft de grief van de vrouw bestreden en is van mening dat de rechtbank in dezen juist heeft geoordeeld.
3.19.4.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen staat onweersproken vast dat de vrouw eigenaar is van de Suzuki Alto en dat deze auto is betaald met geschonken gelden van haar vader. De vrouw stelt dat haar vader deze gelden alleen aan haar heeft geschonken, zodat de waarde van de Suzuki Alto niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Nu de vrouw deze stelling in het licht van de betwisting daarvan door de man, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd en zij ter zake geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof aan de stelling van de vrouw voorbij. Dit betekent dat grief vier van de vrouw in incidenteel appel faalt.
3.20.
Schuld aan de broer van de man (grief 18 principaal appel)
3.20.1.
De rechtbank heeft het verzoek van de man ter zake de door hem gestelde schuld ad € 3.000,- van partijen aan de broer van de man afgewezen als onvoldoende onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt.
3.20.2.
De man stelt in zijn achttiende grief dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek ter zake de schuld van partijen aan zijn broer heeft afgewezen. De man merkt op dat de hoogte van het bedrag dat zijn broer aan hem en de vrouw in bewaring heeft gegeven niet in geschil is tussen partijen. De man verwijst daarbij naar een briefje van de vrouw aan de broer. Het bedrag bedraagt € 3.000,- en de helft daarvan, te weten € 1.500,-, dient de vrouw aan de broer van de man te voldoen, aldus de man.
3.20.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank in dezen juist heeft geoordeeld.
3.20.4.
Het hof overweegt als volgt.
De grief van de man faalt. Er bestaat geen rechtsgrond voor verdeling van een schuld dan wel voor toedeling van een schuld aan één der partijen. Zo er al sprake zou zijn van een gemeenschappelijke schuld, dan dienen partijen deze schuld in hun onderlinge verhouding in beginsel ieder voor de helft te dragen. Van een afwijking van deze hoofdregel is het hof niet gebleken. De bedoelde onderlinge verhouding brengt echter geenszins de verplichting mee tot betaling van (de helft van) de schuld aan de broer van de man. De man heeft pas regres op de vrouw als hij meer dan de helft van het totaalbedrag van de schuld heeft voldaan. Voorts is gesteld noch gebleken uit hoofde van welke andere rechtsgrond de vrouw gehouden zou zijn tot betaling aan de broer van de man.
Overige
3.21.
Wettelijke rente (grief 17 principaal appel)
3.21.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man met ingang van de datum waarop de (eenvoudige) gemeenschap feitelijk is verdeeld, wettelijke rente is verschuldigd over de aan de vrouw verschuldigde bedragen. Ter zake de verrekeningsvordering is de rechtbank van oordeel dat de man daarover wettelijke rente is verschuldigd is vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.21.2.
De man stelt in zijn zeventiende grief dat de rechtbank ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de matigingsbevoegdheid, hetgeen “gelet op de redelijkheid en billijkheid” wel had gemoeten.
3.21.3.
De vrouw voert aan dat de man enkel opmerkt dat gelet op de redelijkheid en billijkheid de rechtbank had moeten matigen, maar de man dit niet nader uitwerkt.
3.21.4.
Het hof volgt de vrouw in haar betoog. In de enkele stelling van de man dat gematigd moet worden gelet op de redelijkheid en billijkheid ziet het hof geen aanleiding tot matiging van de wettelijke rente. Derhalve faalt grief 17 van de man.
Proceskosten
3.22.
Nu het hof geen eindbeschikking geeft, zal het hof de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voorlopig oordeel van het hof zoals overwogen in rov. 3.15.4 ter zake de Keuze Plus Hypotheek;
laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat aan hem 15% van de waarde van het appartement toekomt zonder dat daarop de privéinvestering van de vrouw ad € 134.421,20 in mindering dient te strekken (rov.3.13.4);
bepaalt, voor het geval de man bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. W.Th.M. Raab als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat de man het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven binnen 14 dagen na heden, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat de advocaat van de man tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, G.J. Vossestein en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2015.