3.8.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft erkend, althans onweersproken heeft gelaten, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] nagelaten de bewindvoerder, desgevraagd noch spontaan, vanaf maart 2015 van enige informatie voorzien. Daarbij komt dat reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling informatiebescheiden, waarvan [appellant] stelt deze wel tijdig en op een juiste wijze te hebben verzonden, nimmer door de bewindvoerder zijn ontvangen. De niet onderbouwde stelling van [appellant] dat hij, vanwege een computerprobleem, thans niet meer in staat is om deze, naar zijn zeggen reeds eerder verzonden, informatiebescheiden alsnog aan de bewindvoerder te doen toekomen maakt dit, temeer nu [appellant] heeft nagelaten de door hem gestelde verzending middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins voldoende aannemelijk te maken, geenszins anders.
3.8.3.Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bovendien bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. Deze boedelachterstand is een direct gevolg van het feit dat niet maandelijks niet de volledige inkomsten van [appellant] door hem aan zijn budgetbeheerder werden overgemaakt, waardoor deze over te weinig financiële middelen beschikte om de maandelijkse reguliere boedelafdrachten volledig af te dragen. Het hof is van oordeel dat het feit dat maandelijks niet de volledige inkomsten van [appellant] aan zijn budgetbeheerder werden afgedragen, en ten gevolge daarvan de reguliere boedelafdrachten niet volledig kon plaatsvinden, voor rekening en risico van [appellant] dient te komen. Het nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder dus ook de afdrachtplicht, is per definitie de verantwoordelijkheid van de saniet. Het verweer van [appellant] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep geponeerd, dat een en ander te wijten zou zijn aan de onwil van zijn huidige werkgever, snijdt naar het oordeel van het hof dan ook geen hout. Het had dan immers nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen om, nu hij zelf over een gedeelte van zijn maandelijkse inkomsten kon beschikken, de reguliere boedelafdracht aan te vullen tot het volledige bedrag. Daar komt bij dat de bewindvoerder, nu [appellant] reeds geruime tijd heeft verzuimd om zijn salarisspecificaties aan haar te doen toekomen, de exacte hoogte van de boedelachterstand niet kan vaststellen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.4.Voorts staat vast dat [appellant] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk door hem is erkend, gedurende de reeds verstreken looptijd van de schuldsaneringsregeling aanzienlijke nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Zo heeft hij een huurschuld laten ontstaan welke thans nog circa € 3.000,00 bedraagt, alsmede een schuld aan het UWV van ruim € 1.250,00 en een schuld aan Nuon van circa € 300,00. Dat de schuld aan Nuon, zoals door [appellant] ter zitting in hoger beroep is aangedragen, inmiddels geheel is voldaan maakt dit, temeer nu [appellant] deze stelling niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins nader weet te onderbouwen alsmede gelet op de beperkte omvang van deze schuld ten opzichte van de totale nieuwe schuldenlast, geenszins anders. Daarbij is het hof tot slot bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend. Nu het om meerdere tekortkomingen van ook nog eens ernstige aard gaat, temeer nu wordt geacht bekend te zijn met de op hem rustende verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering, acht het hof geen termen aanwezig om te bepalen dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.5.Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden toegerekend en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat (zie ook r.o. 3.8.4) acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals ter zitting in hoger beroep subsidiair door hem is verzocht, te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van een schone lei.