Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 196294/HA ZA 08-1897)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
3.De beoordeling
- [appellant] aan de akten van taxatie is gebonden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de rechtsvordering tot vernietiging van die akten reeds was verjaard toen [appellant] die vernietiging bij de antwoordconclusie van 8 juni 2011 inriep;
- de schade conform akte van taxatie moet worden vastgesteld op € 215.000,=, maar dat die vordering (op grond van het indemniteitsbeginsel) niet zal worden toegewezen nu de brand bij [appellant] heeft geleid tot een vermindering van de hypothecaire schuld van [appellant] en zijn echtgenote tot een – hoger - bedrag van € 259.963,=;
- de bedrijfsschade moet worden berekend op € 37.700,=;
- de schade aan de roerende zaken conform de akte van taxatie moet worden berekend op € 47.823,=, maar dat die vordering niet aan [appellant] kan worden toegewezen omdat niet hij inningsbevoegd is, maar Heineken Nederland B.V. (hierna: Heineken) uit hoofde van een pandrecht;
- de opruimingskosten conform de akte van taxatie worden geacht in het bedrag van € 215.000,= te zijn begrepen;
- aan huurderving een bedrag van € 6.150,= zal worden toegewezen;
- het gestolen geld niet verzekerd was, zodat die vordering zal worden afgewezen;
- de kosten van [Schade Onderzoek Bureau] ten bedrage van € 8.520,88 zullen worden toegewezen;
- Uit het onderzoek naar de brand is gebleken dat die aangevangen is aan de achterzijde van het pand in de hoek bij de bar en dat in de brandmonsters de brandversneller motorbenzine is aangetroffen. Die brandversneller moet zijn binnengebracht nu gesteld noch gebleken is dat zich voor de brand motorbenzine in het pand bevond. [appellant] was enig sleutelhouder.
- Verzekeraar acht het niet aannemelijk dat een inbreker met gevaar voor eigen leven brand sticht, terwijl hij op zoek is naar waardevolle spullen.
- De eerste melding die het alarmsysteem heeft geregistreerd is van de PIR melder “café voor”. Dat correspondeert niet met het binnenkomen van een inbreker via het geforceerde luik van de bierkelder, tenzij de hond is aangeslagen en eerst het alarm aan de voorzijde heeft geactiveerd, maar ook dan zou de inbreker binnen 13 tot 16 seconden na binnenkomst brand hebben moeten stichten, wat onaannemelijk is.
- Aantrekkelijke materialen in de woning als audio en video zijn (door de inbreker) ongemoeid gelaten.
- Bij aankomst van de brandweer stond de nooddeur van het café aan de achterzijde open en werd die deur opengehouden met een (tuin)stoel.
- De verklaringen van [appellant] over de rommeligheid op de bovenverdieping zijn tegenstrijdig en duiden op het zelf doen voorkomen of er een inbraak had plaatsgehad. De inbreker kan niet boven zijn geweest gezien de korte tijd waarin de brand is ontstaan en gezien het feit dat de PIR melder “entree” geen melding heeft gegenereerd.
- Het feit dat het sieradenkistje waarvan [appellant] had verklaard dat het uit de woning zou zijn weggenomen, naderhand is teruggevonden tussen de eigendommen die enige tijd na de brand naar de woning van zijn echtgenote zijn gebracht.
- [appellant] heeft geen verklaring gegeven voor roestplekken die door verbalisant [verbalisant] op 12 juli 2007 op de door [appellant] gedragen spijkerbroek zijn gezien en waarvan de kleur sterke gelijkenis had met de kleur van de roestige plaat in de bierkelder.
- [appellant] heeft ten onrechte verklaard dat de zaak voor de brand zo goed als verkocht was, terwijl er in werkelijkheid sprake was van randje faillissement en een voorgenomen executoriale verkoop.
- Een buurman heeft verklaard dat hij op de avond van de brand om 20.00 uur onder meer de auto van [appellant] op de stoep heeft zien staan, terwijl [appellant] bezig was daar spullen in te laden.
- Een anonieme tipgever heeft gemeld dat [appellant] zijn honden expres in het pand zou hebben achtergelaten, zodat de brandstichting niet zou opvallen.
- De politie heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat er een inbraak heeft plaatsgevonden en dat de brand vermoedelijk opzettelijk is gesticht.
De grieven 1 en 2 in principaal appel falen.
“van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat er in de betreffende nacht van de brand is ingebroken en de kassalade met inhoud en de daaronder gelegen enveloppe met daarin € 5.000,= is gestolen”. Verzekeraar is van mening dat de diefstal niet is bewezen en dat de eensluidende verklaringen van [appellant] en zijn echtgenote onvoldoende geloofwaardig zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat zich ten tijde van de brand in het café in de kassalade, dan wel in een enveloppe onder de kassa een bedrag van € 5.000,= heeft bevonden. Verzekeraar wijst er op dat [appellant] en zijn echtgenote belang hebben bij het afleggen van de verklaringen zoals zij hebben gedaan en dat (ander) bewijs dat het geld werkelijk van de (schoon)moeder is geleend of administratie waaruit zou kunnen blijken dat er op de paardenmarkt geld verdiend is ontbreekt
Voor zover voor deze vordering relevant voert [appellant] in de toelichting op deze grief aan dat Heineken niet inningsbevoegd was omdat zij aan [appellant] nooit mededeling heeft gedaan van het inroepen van het pandrecht en omdat zij haar pandrecht jegens Verzekeraar ook nooit heeft ingeroepen (zo begrijpt het hof het betoog van [appellant] ).
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel vervolgens erkent [appellant] dat Verzekeraar (vrijwillig, zo begrijpt het hof ook het betoog van Verzekeraar op dit punt) na het bestreden eindvonnis het bedrag van € 47.823,= in hoofdsom aan Heineken heeft voldaan. [appellant] voert verder aan dat hij inmiddels met Heineken tot een vergelijk is gekomen, waarbij de waarde van de in bruikleen gegeven roerende zaken die door de brand teniet zijn gegaan is bepaald op het bedrag van € 12.500,=. Een door Verzekeraar teveel aan (de deurwaarder van) Heineken betaald bedrag van € 33.930,80 is vervolgens op 12 februari 2013 aan Verzekeraar terugbetaald, zo stelt [appellant] en erkent Verzekeraar.
niet kan worden veroordeeld tot betaling” van de schadepenningen aan [appellant] omdat ACE daar jegens haar aanspraak op maakt. Daarbij verwijst Verzekeraar naar een brief van 14 maart 2013 van ACE aan haar (prod. 4 MvA) waarin ACE meedeelt als hypothecair belang verzekeraar van de Bank een schade-uitkering aan de Bank te hebben gedaan, melding maakt van subrogatie in de rechten van de Bank en (mede namens de Bank) verzoekt de voor de opstallen vastgestelde schadebedragen aan haar (ACE) uit te keren.