ECLI:NL:GHSHE:2015:3453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
HR 200 170 467_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de informatieplicht en het ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 13 mei 2015 de schuldsaneringsregeling van [appellant] verlengd, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling op 19 februari 2015 tussentijds beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan ter hoogte van meer dan € 6.000,--. Ondanks eerdere waarschuwingen en een laatste kans, heeft [appellant] niet de nodige stappen ondernomen om aan zijn verplichtingen te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2015 heeft [appellant] zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij inmiddels een nieuwe baan had en bereid was om zijn schulden af te lossen. Echter, het hof oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij in staat zou zijn om zijn nieuwe schulden in te lopen en dat hij zijn informatieplicht niet tijdig had nageleefd. Het hof concludeerde dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd moest worden, omdat [appellant] niet voldeed aan de kernverplichtingen die aan de regeling verbonden zijn. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling te verlengen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 september 2015
Zaaknummer : HR 200.170.467/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/12/553 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.M. Hoppenbrouwers (voorheen mr. A.N. Gras).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 13 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 mei 2015, aangevuld bij brief van 23 juni 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing zal blijven. [appellant] heeft tevens verzocht de schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde de nieuwe schulden in te lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. A.J. van der Knijff, kantoorgenoot van mr. Hoppenbrouwers;
- de heer [bewindvoerder] , kantoorgenoot van mevrouw [kantoorgenoot] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 april 2015;
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd door de advocaat van [appellant] bij indieningsformulier/brief d.d. 23 juni 2015;
- het indieningsformulier van de advocaat van [appellant] d.d. 28 juli 2015;
- de brief/het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 24 augustus 2015;
- de brief met bijlage van de bewindvoerder d.d. 17 juni 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 18 juni 2015;
- de brief van de bewindvoerder d.d. 26 juni 2015;
- de brief met bijlage van de bewindvoerder d.d. 20 augustus 2015.
De op 25 augustus 2015 door de advocaat van [appellant] per faxbericht ingediende stukken zijn om proceseconomische redenen niet geaccepteerd. Vanwege het late tijdstip van indiening, de aard van de stukken en de omvang plus leesbaarheid van de stukken, heeft een griffiemedewerker van het hof aan de advocaat van [appellant] verzocht om de verdere verzending van de stukken te annuleren. De niet ontvangen stukken betreffen alle kopieën van bankafschriften. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] aangegeven dat de stukken enkel waren ingediend om aan te tonen dat de bewindvoerder inmiddels alle bankafschriften heeft ontvangen, zodat [appellant] - door het niet ontvangst nemen van deze stukken - niet in zijn belang is geschaad.
[appellant] heeft voorts ter zitting in hoger beroep een zogenaamd bloedprikformulier en een medicijnoverzicht aan de voorzitter getoond, teneinde aannemelijk te maken dat hij om medische gronden genoodzaakt was om uitstel van de eerder geplande zitting van 1 juli 2015 te verzoeken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 12 juli 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 1 augustus 2014 is het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en is de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zes maanden verlengd tot 12 januari 2016, onder de bepaling dat tot het einde van de schuldsaneringsregeling alle daaruit voortvloeiende verplichtingen van kracht blijven. In dit vonnis heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn informatie- en inspanningsverplichting, zijn afdrachtplicht alsmede zijn plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling verlengd, teneinde [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen aan alle verplichtingen - voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling - te voldoen.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 19 februari 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] ook na het vonnis van 1 augustus 2014 - waarin hem nog een laatste kans is geboden - tekort is geschoten in vrijwel alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Bij het ontbreken van voldoende baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.1.
De rechtbank heeft dit - kort samengevat - als volgt gemotiveerd. Ondanks herhaaldelijke verzoeken door de bewindvoerder heeft [appellant] nog steeds diverse gegevens niet aan de bewindvoerder verstrekt. Over de maanden september, november en december 2014 zijn er respectievelijk 0,1 en 0 sollicitatiebewijzen aangeleverd. Daarnaast heeft [appellant] voor een bedrag van meer dan € 6.000,-- bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan. Hieronder bevinden zich een vordering van LAVG inzake achterstallige huur van
€ 2.381,52 en een vordering van Advocatenkantoor [Advocatenkantoor] inzake de ontbinding van een huurovereenkomst en achterstallige huur ten bedrage van € 3.024,02. Beide schulden zijn gebaseerd op een onherroepelijk veroordelend vonnis van de kantonrechter. Voorts bevindt zich onder de nieuwe schuldenlast een schuld aan de Belastingdienst inzake de terugvordering inkomstenbelasting.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het (aanvullend) beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De door de rechtbank opgesomde gegevens en sollicitatiebewijzen heeft [appellant] per aangetekende post naar de bewindvoerder verzonden.
Uit productie 2 blijkt dat [appellant] op 3 oktober 2014, 28 juli 2014, 8 september 2014 en
16 juli 2014 per aangetekende poststukken heeft verzonden naar de bewindvoerder.
[appellant] heeft deze stukken, alsmede de sollicitatiebewijzen, de loonstrookjes en het bewijs van uitzending (productie 3, 4 en 5) nogmaals aan de bewindvoerder toegezonden.
Bovendien heeft hij deze stukken reeds na de zitting van de rechtbank alsnog aan de bewindvoerder overgelegd.
Voor wat betreft de nieuwe schulden stelt [appellant] dat hij afbetalingsregelingen met de diverse schuldeisers heeft getroffen (productie 6). [appellant] verzoekt de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een periode zodat het mogelijk is de nieuwe schulden in te lopen. [appellant] beschikt inmiddels over meer inkomen, waardoor er meer ruimte bestaat aflossingen te doen en schulden in te lossen.
Alles overziend meent [appellant] dat hem geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de tekortkomingen en voor zover hem wel een verwijt kan worden gemaakt, beroept [appellant] zich op artikel 354 lid 2 Fw en dienen de tekortkomingen, gezien de bijzondere aard dan wel geringe betekenis, buiten beschouwing te worden gelaten.
[appellant] wil het verleden afsluiten en zich op de toekomst richten. [appellant] is bijzonder gemotiveerd om het schuldsaneringstraject tot een goed einde te brengen en acht het ook in het belang van de crediteuren om de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
3.4.1.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
[appellant] erkent dat hij steken heeft laten vallen en dat hij laat tot inzicht is gekomen dat hij zijn verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakwam.
[appellant] zat zonder werk, zijn relatie was beëindigd en hij verhuisde naar een nieuwe woning.
Inmiddels is de ernst van de situatie tot hem doorgedrongen en spant hij zich in om deze verplichtingen alsnog na te komen. [appellant] heeft door middel van stukken aangetoond dat hij voldoet aan zijn sollicitatieplicht en hieraan in het verleden ook heeft voldaan, hetgeen geresulteerd heeft in een nieuwe baan als wagenparkbeheerder. In eerste instantie werkte [appellant] als oproepkracht, maar inmiddels is er sprake van een vast dienstverband.
Tot 1 augustus 2014 was hij niet in staat om zijn lopende verplichtingen na te komen, hetgeen resulteerde in nieuwe schulden. [appellant] heeft inmiddels betalingsregelingen getroffen ten aanzien van deze nieuwe schulden. De boedelachterstand is nog niet ingelopen.
[appellant] verzoekt het hof dan ook om de schuldsaneringsregeling met een termijn van 18 maanden te verlengen, teneinde hem in staat te stellen om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en de nieuwe schulden en boedelachterstand alsnog af te kunnen lossen c.q. in te kunnen lopen.
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 17 juni 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Nog steeds ontbreken sollicitatiebewijzen over de maanden september, november en december 2014. Ook ontbreken er nog overige stukken, waaronder beschikkingen huur- en zorgtoeslag 2015, een arbeidsovereenkomst bij Randstad, bankafschriften vanaf 26 april 2015 en de ziektekostenpolis 2015. Voorts is (nog) geen bewijs overgelegd van de betalingsregelingen. Gezien de hoogte van de nieuwe schulden is het niet realistisch dat [appellant] in staat is om deze gedurende de schuldsaneringsregeling in te lopen naast de maandelijkse boedelafdrachten.
Niet duidelijk is of en met ingang van welke datum [appellant] aantoonbaar fulltime werkt. Er is nog steeds een boedelachterstand van € 453,42. Na 1 augustus 2014 is [appellant] wederom stelselmatig tekortgeschoten in de nakoming van zijn schuldsaneringsverplichtingen, ondanks de talloze keren dat [appellant] hierop is geattendeerd.
3.5.1.
Bij brief van 26 juni 2015 heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de brief (met bijlagen) van [appellant] van 23 juni 2015, die zij pas op 26 juni 2015 ontving, vanwege de late toezending niet in behandeling mag worden genomen.
Voorts is de bewindvoerder van mening dat de brief en de bijlagen geen nieuwe gegevens bevatten, behalve de uitzendovereenkomst met Randstad vanaf 5 december 2014 en de overeengekomen betalingsregeling vanaf februari 2015, zonder bewijs van nakoming. De overgelegde verzendbewijzen vermelden niet welke gegevens zijn verzonden. De bewindvoerder heeft vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling veel dubbele gegevens van [appellant] ontvangen.
Ten slotte wijst de bewindvoerder erop de verzochte verlenging buiten beschouwing te laten nu er geen onderbouwd aflossingsvoorstel is gedaan.
3.5.2.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Gezien de hoogte van de nieuwe schulden en de huidige boedelachterstand is het niet reëel te verwachten dat de nieuwe schulden binnen een termijn van 18 maanden kunnen worden ingelopen. Dit zou immers betekenen dat [appellant] € 150,-- extra moet gaan aflossen uit het vrij te laten bedrag (VTLB), hetgeen onmogelijk is. De boedelachterstand is waarschijnlijk gelijk gebleven, maar gezien het late tijdstip waarop [appellant] de bewindvoerder van informatie heeft voorzien is de bewindvoerder niet in staat geweest om een nieuwe berekening te maken.
De bewindvoerder ziet geen aanleiding om [appellant] opnieuw een kans te geven. De bewindvoerder heeft er geen vertrouwen in dat [appellant] nu wel aan zijn verplichtingen gaat voldoen. [appellant] heeft eerder al een laatste kans gekregen en bovendien heeft hij al veel ruimte gekregen van de bewindvoerder. Gedurende de hele schuldsaneringsregeling komt [appellant] pas in actie wanneer het feitelijk gezien te laat is, hetgeen na de verlenging niet is veranderd. [appellant] heeft in mei 2015 beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar de door de bewindvoerder bij herhaling opgevraagde stukken worden één dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep pas aan de bewindvoerder toegezonden.
De bewindvoerder heeft het verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , sprake is van:
  • (sub c) het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en
  • (sub d) het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.6.2.
[appellant] heeft bij vonnis van 1 augustus 2014 een tweede kans gekregen om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goede einde te brengen.
Uit het vonnis van de rechtbank d.d. 1 augustus 2014 blijkt onder meer dat [appellant] de informatieplicht niet goed is nagekomen. Tijdens de hieraan voorafgaande mondelinge behandeling zou [appellant] evenwel uitdrukkelijk hebben verklaard dat hij zich vanaf dat moment zou inspannen om de verplichtingen, waaronder de informatieplicht, alsnog na behoren na te komen, aldus de rechtbank.
Het lag derhalve op de weg van [appellant] om vanaf dat moment de informatieplicht stipt na te komen en de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd van alle in het kader van de schuldsaneringsregeling benodigde en relevante informatie te voorzien.
Thans is komen vast te staan dat [appellant] nog steeds niet aan de informatieplicht heeft voldaan. De bewindvoerder heeft gemotiveerd aangegeven dat [appellant] weliswaar stukken heeft aangeleverd, maar deze stukken waren niet compleet. De door [appellant] overlegde bewijzen van aangetekende verzending tonen weliswaar aan dat hij stukken aan de bewindvoerder heeft toegezonden, maar hiermee is nog niet komen vast te staan welke stukken hij heeft verzonden.
Zo ontbraken op 17 juni 2015 immer nog de ziektekostenpolis 2015 (terwijl deze volgens de betreffende polis op 13 november 2014 is afgegeven) en bijvoorbeeld een overzicht van de spaarrekening vanaf 6 februari 2014. De bankafschriften van de reguliere bankrekening ontbraken vanaf 26 april 2015.
[appellant] heeft op 24 augustus 2015 de inlichtingenformulieren vanaf april 2015, de uitkeringspecificaties, loonstrookjes, de ziektekostenpolis en de betalingsregeling met [Advocatenkantoor] aan de bewindvoerder toegezonden. Op 25 augustus 2015 heeft [appellant] de bankafschriften verzonden en de bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat hij de bankafschriften pas op 25 augustus jl. heeft ontvangen. Niet alleen heeft [appellant] niet, althans niet tijdig, voldaan aan de informatieplicht; door het late tijdstip van toezending van de stukken heeft [appellant] ook nog de bewindvoerder belemmerd om diens werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Wanneer de bewindvoerder de benodigde informatie niet tijdig ontvangt, is hij/zij niet in staat om de maandelijkse boedelafdracht te berekenen. Daardoor wordt de bewindvoerder structureel belemmerd in haar toezichthoudende taak (vgl. art. 316 Fw), van welke belemmering [appellant] , reeds in het licht van het vonnis van de rechtbank van 1 augustus 2014, een ernstig verwijt valt te maken.
[appellant] heeft bovendien erkend dat hij in deze nalatig is geweest en hij heeft hiervoor geen afdoende verklaring kunnen geven. Te meer nu, daargelaten nog dat hij bijvoorbeeld ook (nadien) herhaaldelijk door de bewindvoerder is herinnerd aan de op hem in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling rustende verplichtingen, [appellant] bij het vonnis van de rechtbank van 1 augustus 2014 een laatste kans is geboden en hij gedurende een lange tijd niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan, althans niet voldoende en/of tijdig, is het hof van oordeel dat [appellant] verwijtbaar althans toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht. Dit vormt reeds voldoende grond om de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen. Er is echter nog meer.
3.6.3.
Op [appellant] rust voorts de plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. [appellant] heeft evenwel voor ruim € 6.000,-- aan nieuwe schulden laten ontstaan, hetgeen hij ook niet (voldoende) heeft betwist. [appellant] heeft dan ook voorgesteld om de nieuwe schulden, alsmede de thans bekende boedelachterstand van € 453,42 gedurende de nog maximaal mogelijk resterende verlenging (in casu 18 maanden) in te lopen.
Het hof stelt op de eerste plaats dat ook in dit kader [appellant] tekort is geschoten in één van de kernverplichtingen die in het kader van de schuldsaneringsregeling op hem rustte. [appellant] heeft weliswaar betalingsregelingen getroffen, maar dit neemt niet weg dat hij feitelijk gezien tekort is geschoten.
Het ligt bovendien op de weg van [appellant] om door middel van een concreet plan aan te tonen, hoe hij in staat denkt te zijn om deze achterstanden in te lopen. De bewindvoerder heeft, voor zover hij dit heeft kunnen berekenen (zie in dit kader ook rechtsoverweging 3.6.2), verklaard dat [appellant] circa € 150,-- per maand extra moet gaan aflossen uit het VTLB, hetgeen volgens de bewindvoerder onmogelijk is.
[appellant] heeft op geen enkele wijze aangetoond, dat wil zeggen noch door middel van berekeningen noch door middel van een nadere toelichting, hoe hij in staat denkt te zijn deze € 150,-- per maand te kunnen betalen.
[appellant] heeft enkel aangevoerd dat hij meer inkomen genereert, waardoor hij in staat is om maandelijks een hoger bedrag af te lossen.
Deze redenering gaat niet op. Een hoger inkomen leidt tot een hogere boedelafdracht en de bewindvoerder heeft dan ook terecht gesteld dat [appellant] het bedrag van € 150,-- uit zijn vrij te laten bedrag (alsmede het vakantiegeld) dient te voldoen.
Een verlenging, voor zover [appellant] daar, ondanks de vastgestelde tekortkomingen al een kans op zou moeten worden geboden (het hof acht daar, reeds gelet op hetgeen hierboven in het kader van de informatieplicht werd overwogen, geen of onvoldoende termen voor aanwezig) heeft derhalve geen zin, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende een maximale verlenging in staat zal zijn om de nieuwe schulden in te lopen en hij derhalve geen zicht heeft op ‘een schone lei’.
Het hof heeft er bovendien, ook voor het overige, gezien het late tijdstip van het toezenden van de ontbrekende stukken, geen vertrouwen in dat [appellant] vanaf heden alle verplichtingen alsnog stipt zal nakomen. [appellant] heeft een tweede kans gekregen, maar hij heeft deze kans niet gegrepen.
3.7.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals op [appellant] van toepassing is, tussentijds beëindigd dient te worden. De overige grieven behoeven bij een gebrek aan belang geen verdere bespreking.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.