ECLI:NL:GHSHE:2015:3451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
6 september 2015
Zaaknummer
HR 200.172.475_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; beoordeling van psychosociale problematiek en saneringsrijpheid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De appellante, die in eerste aanleg haar verzoek tot schuldsanering zag afgewezen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet lijdt aan psychosociale problematiek, maar aan psychische klachten die haar sociaal functioneren niet beïnvloeden. De rechtbank had overwogen dat de appellante niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen, mede gezien haar psychische klachten en het ontbreken van een verklaring van een hulpverlener dat deze klachten onder controle zijn. Het hof heeft de beoordeling van de rechtbank bevestigd en benadrukt dat de appellante niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zonder een bevestiging van een hulpverlener dat haar problemen beheersbaar zijn. Het hof concludeert dat de appellante op dit moment niet voldoende 'saneringsrijp' is, gezien de aanhoudende psychische problemen en het gebrek aan adequate behandeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 september 2015
Zaaknummer : HR 200.172.475/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/202425 / FT RK 15/213
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. W.J.Th.B. Gerlag te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, en het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Gerlag.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 juni 2015;
- de stukken van de eerste aanleg;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 30 juli 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 27.533,76 aan concurrente schulden. Daaronder bevinden zich een schuld van € 2.050,- aan Flex Visa, schulden aan CZ Zorgverzekering van € 3.867,08, € 4.239,70 en € 788,81, een schuld van € 1.726,07 aan Direct Pay Sservices BV, schulden aan Greenchoice van € 2.509,50 en € 2.577,51, een schuld aan Oxxio Ned BV van € 2.279,68, een schuld van € 1.699,76 aan Ziggo
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat 24 schuldeisers hiermee niet hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Bij de beoordeling van de in artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw bedoelde inschatting, worden volgens het gestelde onder 5.4 in het “Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken”, landelijke beoordelingscriteria gehanteerd zoals in bijlage IV van dat procesreglement zijn opgenomen. In geval van psychosociale problematiek wordt een verzoeker in beginsel alleen toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie.
Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij ten gevolge van een eerdere relatie psychische klachten ondervindt en zij hiervoor onder behandeling staat bij de praktijkondersteuner van de huisarts. Uit een brief van de huisarts is gebleken dat [appellante] op 8 juni 2015 voor het laatst contact had met voormelde praktijkondersteuner; over het verloop van de behandeling is niets vermeld behoudens dat [appellante] onlangs is doorverwezen naar psyQ om zodoende voldoende continuïteit te kunnen waarborgen. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij sinds eind 2014 onder behandeling is en zij nog ruimte nodig heeft om te herstellen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Immers, haar psychische klachten zijn niet dermate beheersbaar dat zij betaalde arbeid zou kunnen verrichten conform de regels van de schuldsaneringsregeling. Een intensieve behandeling dient nog opgestart te worden, aldus de rechtbank.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] betwist dat bij haar sprake is van psychosociale problematiek; [appellante] lijdt aan (louter) psychische klachten, die niet of nauwelijks van invloed zijn op haar sociaal functioneren, maar heeft geen psychosociale klachten. De beoordelingscriteria laten bovendien wel ruimte tot toelating, aangezien er in de landelijke richtlijn wordt gesproken over “in beginsel”.
Het is geen gegeven dat de psychische problematiek bij [appellante] niet beheersbaar zou zijn; de huisarts schrijft hier niets over. De rechtbank rekt ten onrechte het begrip psychische problemen op tot psychosociale problemen en legt geen verband tussen het niet (kunnen) nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling.
[appellante] heeft haar schulden in de laatste jaren voldaan en heeft budgetbeheer. [appellante] is ook in staat om te solliciteren en werk te zoeken.
Voorts doet [appellante] een beroep op artikel 288 lid 3 Fw.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende toegevoegd. Het gaat steeds beter met [appellante] , ook met haar psychische toestand. [appellante] heeft winkels als Action, Wibra, Ikea en Xenos benaderd om te vragen of zij een baan kon krijgen. De uitkeringsinstantie wil echter eerst kijken in hoeverre [appellante] belastbaar is en dan pas beslissen of [appellante] eerst een traject moet volgen of dat zij weer geschikt is voor de arbeidsmarkt. [appellante] is door mr. Gerlag uitdrukkelijk gewezen op het risico van tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling, indien een eventuele toelating te vroeg zou komen.
De omstandigheid dat iemand psychische klachten heeft, wil niet zeggen dat men daarmee ook de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij, nu zij in staat is om als alleenstaande vrouw te verhuizen, om in haar eentje voor vier kinderen te zorgen en om haar financiën te beheren met behulp van budgetzorg, ook in staat moet worden geacht de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.
[appellante] slikt geen anti-depressiva.
Op dit moment rust op [appellante] geen sollicitatieplicht vanuit de uitkeringsinstantie; over enige tijd krijgt [appellante] echter een herkeuring. [appellante] is op dit moment in afwachting van een oproep van de keuringsarts.
De reden dat [appellante] ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij niet weet of zij in staat is om betaald werk te verrichten, wellicht wel tien uur per week zou kunnen werken maar dat het zou afhangen van het soort werk, is gelegen in de omstandigheid dat [appellante] zich overrompeld voelde door de vraag van de rechtbank. [appellante] is wel degelijk bereid om een baan te zoeken. [appellante] heeft inmiddels begrepen dat de gemeente kan helpen met het regelen van kinderopvang, zodat [appellante] ook in staat is om te werken.
[appellante] is in 2013 gescheiden. De ex-echtgenoot van [appellante] weigert te spreken over de schuldenproblematiek; er is wel contact tussen partijen maar dit heeft slechts betrekking op de kinderen. Het is voor [appellante] derhalve niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen of er nog schulden zijn waarvan zij thans niet op de hoogte is. Mr. Gerlag heeft aangegeven dat [appellante] en hij zich ervan bewust zijn dat er meer schulden zouden kunnen zijn, aangezien [appellante] en haar ex-echtgenoot in gemeenschap van goederen gehuwd waren. Tot op heden heeft zich echter nog geen schuldeiser gemeld, anders dan degenen die reeds bekend zijn. In het verzoekschrift staat overigens ten onrechte dat [appellante] op huwelijkse voorwaarden is gehuwd: de reden dat dit onjuist is vermeld heeft te maken met de vergoeding door de Raad voor de Rechtsbijstand die [appellante] anders niet zou kunnen krijgen.
Na de ontdekking dat de ex-echtgenoot van [appellante] stukken achterhield en schulden maakte, heeft [appellante] in zoverre ingegrepen dat zij haar toenmalige echtgenoot heeft geconfronteerd en hem eisen heeft gesteld. Het gezin is toen ook verhuisd om dichter bij de moeder van [appellante] te zijn. [appellante] heeft zich ook tot de gemeente gewend om te vragen of zij op kosten van de gemeente een opleiding zou kunnen volgen. De ex-echtgenoot van [appellante] onderging in die tijd onderzoek en bleek een narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben, zo stelt [appellante] . Toen het [appellante] duidelijk werd dat de situatie niet zou verbeteren, heeft [appellante] uiteindelijk toch een echtscheiding aangevraagd.
Op uitdrukkelijke vragen van het hof geeft [appellante] aan dat de brief d.d. 8 juni 2015 van
[X.] namens de huisarts (bijlage bij indieningsformulier van 30 juli 2015) er op lijkt te wijzen dat de doorverwijzing naar PsyQ pas in juni 2015 heeft plaatsgevonden, maar dat die doorverwijzing in werkelijkheid al enige maanden geleden heeft plaatsgevonden; de datum 8 juni 2015 heeft betrekking op het opstellen van de verklaring van [X.] . Een verklaring dat de psychosociale problematiek onder controle is wordt niet afgegeven en kan derhalve niet door [appellante] worden overgelegd, zo is op een eveneens uitdrukkelijke vraag van het hof namens [appellante] verklaard.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Allereerst merkt het hof op dat het de stelling van [appellante] , dat bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriften insolventiezaken, waarin wordt gesproken over ‘psychosociale problematiek’ niet ziet op situaties waarin slechts sprake is van psychische problemen en niet van sociale problemen, niet deelt. Bijlage IV van genoemd procesreglement is, daargelaten dat de weerslag van (eerdere) rechtspraak vormt, een uitwerking van het bepaalde in artikel 288, lid 1, aanhef en sub c Fw, te weten of een verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan nakomen. Bij die toetsing dienen daarbij alle, potentieel van belang zijnde factoren in een casus te moeten worden meegewogen; dus ook psychische en/of sociale problematiek, alsmede verslavingsgedrag, lichamelijke ziekte; elk probleem dat een goede uitvoering van de verplichtingen in de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg zou kunnen staan.
Het procesreglement ondersteunt die toetsing door als handvat voor de rechter te dienen, opdat in den lande op eenvormige wijze getoetst wordt en er zo weinig mogelijk regionale verschillen ontstaan. Het enkele feit dat het procesreglement de vraagstelling samenvat als ‘psychosociale problematiek’, neemt niet weg dat de toetsing onder meer ziet op psychische en/of sociale problematiek.
Bij de beoordeling of [appellante] kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, toetst het hof derhalve volgens genoemd procesreglement en bijlage IV, artikel 5.4.3. Aldus toetst het hof of sprake is van psychische en/of sociale problematiek, en of aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Tevens dient de verzoeker aan te tonen dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, door middel van een bevestiging door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
3.5.3.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is met name aan de orde gekomen of [appellante] op dit moment moet worden beschouwd als voldoende ‘saneringsrijp’.
Met betrekking hiertoe bevinden zich in het dossier de volgende stukken.
In de ‘Rapportage inzake opstellen plan van aanpak’ van casemanager [casemanager], consulent schuldhulpverlening, van 1 maart 2013 staat onder meer het volgende:
Cl. is op dit moment overvraagd en door spanning en stress zijn gezondheidsklachten ontstaan (o.a. lage bloeddruk) Cl. heeft hulp gezocht bij Maatschappelijk Werk Alcander, Mevr. [maatschappelijk werkster] (…)
In een verklaring van [appellante] zelf van 25 januari 2015 staat onder meer het volgende:
Deze brief is voor mij dermate confronterend, dat ik telkens opnieuw compleet instort, en ik o.a. hierdoor er voor bij een psygologe (hof: psychologe) in behandeling ben.(…).
Inmiddels was ik er ziek van, depresief (hof: depressief) en overspannen, en besloot terug te keren naar Limburg(…).
Mijn kinderen en ik zijn het slachtoffer geworden van een perfecte narcistische (hof: narcistische) leugenaar, ik en mijn kinderen zijn in therapie(…).
Helaas betalen mijn kinderen en ik hier nu een zware prijs voor, niet alleen financieel maar ook psygische (hof: psychisch)(…)
Ik beleef die 8 traumatische jaren weer opnieuw bij elk geschreven woord(…)
Er valt nog veeeel meer te zeggen maar dat kunnen mijn zenuwen nu niet aan(…)
In het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 5 juni 2015 staat onder meer het volgende:
Voorts verklaart zij dat zij ruimte nodig heeft om te herstellen. Haar ex-man was narcistisch. Zij heeft nog altijd psychische problemen. Er is nu bij PsyQ een aanvraag gedaan voor intensieve begeleiding. Sinds eind vorig jaar staat zij onder behandeling bij de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk. De rechter vraagt naar het verloop van de behandeling. De verzoekster verklaart dat zij eenmaal per twee weken een gesprek heeft. Zij zegt dat haar zoontje ook in behandeling is. De rechter vraagt of de behandeling geïntensiveerd zal worden. De verzoekster verklaart dat hiertoe de behandeling bij PsyQ is aangevraagd. De bedoeling is dat zij een therapie krijgt van een aantal weken waarbij zij dagelijks of in elk geval een aantal dagen per week behandeld wordt.
In een brief d.d. 8 juni 2015 van [X.] POH-GGZ, onder verantwoordelijkheid van [huisarts], huisarts, staat onder meer het volgende:
Bij deze verklaar ik, met toestemming van mevrouw [appellante] , dat zij de POH-GGZ op het spreekuur bezoekt, dit op basis van haar eigen behoefte en vervolgafspraken.
Om voldoende continuïteit te kunnen waarborgen, is mevrouw doorverwezen naar PsyQ. In afwachting daarvan, komt mw. naar het spreekuur van de POH-GGZ.
Episodetitel: Andere psychische stoornissen (P99), laatste contact 08-06-2015, eerste contact 05-02-2013.
In een e-mailbericht van 2 juli 2015 van [X.] , POH-GGZ, aan [appellante] , staat onder meer het volgende:
U bezoekt sedert 30 juli 2014 het spreekuur van de POH-GGZ in de huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] te [woonplaats] . In dit spreekuur is uw thuissituatie besproken en de belasting welke u daarbij ervaart. De verdeling tussen draaglast en draagkracht is een tijd verstoord geweest. In het spreekuur heeft de POH-GGZ samen met u gezocht naar evenwicht in de verdeling tussen draaglast en draagkracht. Om u meer frequent te ondersteunen is er gesproken over een mogelijkheid om bij PsyQ in [woonplaats] dieper in te gaan op de verstoring van uw draagkracht. Gezien de enorme wachttijd ziet u hier verder vanaf en heeft u gekozen om verder begeleid te worden door de POH-GGZ. Door het ingezette herstel is er geen verdere noodzaak om de aanmelding bij PsyQ voort te zetten.
3.5.4.
Uit het bovenstaande leidt het hof af en mag het hof ook in redelijkheid afleiden dat bij [appellante] sprake is van psychische problematiek, zoals door [appellante] ook is erkend. Uit met name de code P99, die door [X.] namens de huisarts is genoteerd, en waarvan het hof – zoals ter zitting in hoger beroep melding van is gemaakt mede opdat daarop door of namens [appellante] kon worden gereageerd– in de openbare bron internet heeft opgezocht (in het kader waarvan [appellante] is gevraagd of er behoefte bestond om de desbetreffende pagina’s te bekijken met het oog op een reactie, welke behoefte kennelijk niet bleek te bestaan) dat deze code betrekking heeft op psychosociale problematiek, blijkt het hof dat sprake is van psychische en sociale problematiek. Dat [appellante] de nodige problemen heeft, komt ook overeen met de omstandigheid dat [appellante] tot op heden door de uitkeringsinstantie is vrijgesteld van de arbeidsplicht, en uit de andere, hierboven genoemde documenten.
Het hof leidt uit bovengenoemde stukken ook af dat [appellante] begeleiding heeft gekregen via maatschappelijk werk Alcander, dat zij wordt begeleid door de huisartsenpraktijkondersteuner, en dat [appellante] was aangemeld bij PsyQ maar dat bij deze laatste nog geen behandeling is opgestart.
3.5.5.
[appellante] zelf is van mening dat haar situatie voldoende stabiel is om te kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof is daarvan – met de rechtbank – niet overtuigd althans acht dit op dit moment onvoldoende aannemelijk. In januari van dit jaar heeft [appellante] in de door haarzelf geschreven verklaring geschreven dat zij ‘telkens opnieuw instort’ en dat ‘haar zenuwen het niet aankunnen’. Daarnaast is [appellante] niet zo lang geleden doorverwezen naar PsyQ. Ook indien het hof rekening houdt met de omstandigheid dat die doorverwijzing niet pas in juni 2015 maar al wat eerder heeft plaatsgevonden – een datum is door niemand genoemd – neemt dit niet weg dat de huisarts en/of de praktijkondersteuner het niet zo lang geleden nodig vonden om [appellante] door te verwijzen met vermelding van code P99. De behandeling bij PsyQ heeft tot op heden geen aanvang genomen, omdat er kennelijk nog een wachtlijst bestaat (en [appellante] er kennelijk vanaf heeft gezien). De klachten van [appellante] zijn derhalve niet anders dan door maatschappelijk werk en de praktijkondersteuner van de huisarts aangepakt; een behandeling door een psychiater, of psycholoog heeft vooralsnog niet plaatsgevonden. Het is dus maar de vraag of de problemen van [appellante] reeds voldoende (adequaat) zijn aangepakt.
De stelling van [appellante] dat zij zelf is verhuisd, zelf haar kinderen verzorgt en met behulp van budgetbeheer haar financiën bestiert, en dus voldoende stabiel is, laat onverlet dat [appellante] zich ook staande moet kunnen houden in een situatie waarbij zij 36 uur werkt en haar gezin en huishouden draaiende moet houden.
3.5.6.
Daar komt nog bij dat [appellante] ook geen verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie kan overleggen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Tevens dient, reeds gelet op de inhoud en de strekking van wel aanwezige gedingstukken, de verzoeker aan te tonen dat de problemen beheersbaar zijn, door middel van een bevestiging door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Weliswaar is overgelegd een e-mailbericht van [X.] d.d. 2 juli 2015 waarin staat dat door het ingezette herstel er geen verdere noodzaak is om de aanmelding bij PsyQ voort te zetten, maar het hof hecht hieraan maar een beperkt belang: onduidelijk is of het stempel ‘ontbrekende noodzaak’ voortkomt uit de mening van [appellante] over haar situatie, of dat dit de mening is van [X.] zelf. Daarenboven is [X.] slechts een praktijkondersteuner en geen behandelend psychiater of psycholoog die op wetenschappelijke basis een conclusie kan trekken. Onduidelijk is dan ook in hoeverre er naar objectieve maatstaven sprake is van een ingezet herstel en het al dan niet bestaan van de noodzaak van een behandeling door PsyQ.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.