ECLI:NL:GHSHE:2015:3431

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
HD 200.169.511_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van kinderalimentatie afgewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis dat de man verplichtte tot betaling van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. S.M.E. van Fraaijenhove, heeft in hoger beroep de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verzocht om de uitvoerbaarheid van het vonnis van 23 maart 2015 te schorsen. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.L.M. Gommers, heeft de vordering van de man betwist en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn vordering tot schorsing.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en op 1 september 2015 uitspraak gedaan. Het hof overweegt dat de belangenafweging in het nadeel van de man uitvalt, omdat het betalen van kinderalimentatie een hoge prioriteit heeft. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat zij belang heeft bij de nakoming van de onderhoudsverplichting van de man. De man heeft aangevoerd dat hij zich moet verstoppen voor schuldeisers en dat hij in gijzeling is gesteld, maar het hof oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de schorsing van de tenuitvoerlegging te rechtvaardigen.

Het hof wijst de incidentele vordering van de man af en houdt de beslissing omtrent de kostenveroordeling aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De uitspraak is openbaar gedaan door de rolraadsheer op 1 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.169.511/01
arrest van 1 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: de man,
advocaat: mr. S.M.E. van Fraaijenhove,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.L.M. Gommers,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 april 2015, hersteld bij exploot van 21 mei 2015, ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 23 maart 2015, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/289300 / KG ZA 15-54)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 april 2015;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex artikel 351 Rv met producties d.d. 7 juli 2015;
  • de memorie van antwoord met producties d.d. 21 juli 2015;
  • het faxbericht van de advocaat van de man aan het hof d.d. 30 juli 2015 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis in kort geding van 23 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 4 november 2008 uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en de vrouw toegestaan in verband daarmee de man in gijzeling te doen stellen totdat het bedrag van € 11.862,57 is betaald.
3.2.1.
Bij memorie van grieven van tevens houdende incidentele vordering ex artikel 351 Rv, heeft de man gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze als ongegrond en onbewezen te ontzeggen en, bij wege van incidentele vordering, de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 23 maart 2015 met onmiddellijke ingang te schorsen tot het moment dat het hof heeft beslist op onderhavig appel, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
3.2.2.
De man heeft, kort samengevat, het navolgende aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd. De man is van mening dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De man heeft gesteld dat het te executeren vonnis op een juridische en/of feitelijke kennelijke misslag berust, althans dat er feiten aan het licht zijn gekomen die een noodtoestand doen ontstaan voor de man zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is. De man heeft gesteld dat, nadat het vonnis is gewezen, gebleken is dat het LBIO op 2 februari 2015 een bedrag van € 2.345,- heeft ontvangen uit het derdenbeslag onder de Belastingdienst, hetgeen de voorzieningenrechter in zijn beslissing niet heeft meegenomen. Voorts heeft de man gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden, dat zijn vriendin de vakantie uitgaven heeft bekostigd en dat er sprake is van betalingsonmacht aan zijn zijde en niet van betalingsonwil. De man heeft ten slotte gesteld dat hij genoodzaakt is om zich voor schuldeisers te verstoppen, dat hij al maanden niet meer thuis kan verblijven om te voorkomen dat hij wordt gegijzeld. Er is naar de mening van de man dan ook sprake van een noodsituatie op grond waarvan de schorsing van de tenuitvoerlegging gerechtvaardigd is.
Uit de bijlagen bij voormeld faxbericht van de advocaat van de man aan het hof d.d. 30 juli 2015 blijkt dat de man op 30 juli 2015 in gijzeling is gesteld en is overgebracht naar het Huis van Bewaring De Dordtse Poorten (PI Dordrecht).
3.3.1.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw gevorderd, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 23 maart 2015, althans deze vordering van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het incident;
II. de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in hoger beroep, althans deze vordering af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure in hoger beroep.
3.3.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.4.
Het hof overweegt het navolgende
3.4.1.
Het hof behandelt en beslist de incidentele vordering van de man afzonderlijk van de hoofdzaak. Het hof heeft de datum voor arrest in het incident bepaald op 1 september 2015.
3.4.2.
Het hof stelt het navolgende voorop.
Gezien het ingrijpende karakter van het dwangmiddel van gijzeling, mede in verband met het bepaalde in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dient in dit incident, alle omstandigheden van het geval inachtnemende, het recht van de man op zijn persoonlijke vrijheid te worden afwogen tegen de bij de gevorderde lijfsdwang betrokken belangen.
3.4.3.
Het hof is van oordeel dat vorenbedoelde belangenafweging in het nadeel van de man behoort uit te vallen en overweegt daartoe het navolgende.
Het hof overweegt dat het betalen van kinderalimentatie naar maatschappelijke normen bezien hoge prioriteit heeft en dat de vrouw, gelet op haar financiële situatie, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij nakoming van de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn minderjarige kind. De man heeft, zeker nu hij sinds 30 juli 2015 van zijn vrijheid is beroofd, belang bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 23 maart 2015.
Mede gelet op hetgeen over en weer door partijen tot op heden is aangevoerd is het hof van oordeel dat de belangen van de vrouw in het licht van de omstandigheden van dit geval bij de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 23 maart 2015 en bij de inning van de kinderalimentatie dienen te prevaleren boven de belangen van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis. Het hof wijst daartoe op hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen in rechtsoverweging 4.4. van het kort geding vonnis van 23 maart 2015. Hetgeen de man heeft aangevoerd leidt, in het licht van het gemotiveerde verweer van de vrouw, op dit moment niet tot het oordeel dat de belangen van de man zwaarder behoren te wegen. De stelling van de man dat hij zich op dit moment dient te verstoppen voor zijn schuldeisers om te voorkomen dat hij wordt gegijzeld levert ten opzichte van de vrouw zeker geen argument ten gunste van de man op.
Het hof wijst in het bijzonder nog op het navolgende.
Het hof verwerpt de stelling van de man dat er sprake is van een juridische en/of feitelijke kennelijke misslag nu daarvan in geen enkel opzicht is gebleken. De man stelt dat de voorzieningenrechter geen weet heeft gehad van de betaling van de vrouw uit hoofde van een derdenbeslag ten verzoeke van de vrouw onder de belastingdienst. De vrouw heeft bij memorie van antwoord gesteld dat namens de vrouw ter zitting in kort geding is geciteerd uit een e-mailbericht van 3 maart 2015 van het stafbureau van het LBIO aan de advocaat van de vrouw, waarbij ter zitting aan de voorzieningenrechter is overgebracht dat het LBIO vanuit een beslag onder de Belastingdienst ten laste van de man op 2 februari 2015 een bedrag had ontvangen van € 2.345,- en dat de helft van dat bedrag door het LBIO aan de vrouw was overgemaakt. Dat er sprake is van een nieuw feit, of dat de voorzieningenrechter onjuist of onvolledig zou zijn voorgelicht is het hof mitsdien niet gebleken. Dat de voorzieningenrechter dit aspect niet expliciet in het vonnis heeft vermeld betekent niet dat hij dit in zijn beslissing ook niet zou hebben meegenomen. Indien en voor zover de voorzieningenrechter dit niet in zijn beslissing heeft meegenomen, overweegt het hof dat uit een enkele inning van eenmalig € 2.345,- uit hoofde van een derdenbeslag niet is gebleken dat de vrouw mogelijkheden heeft om haar aanspraak door middel van beslaglegging te effectueren.
3.5.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang beschouwd, dient de incidentele vordering van de man te worden afgewezen.
3.6.
Het hof zal de beslissing omtrent de kostenveroordeling aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

4.De uitspraak

Het hof:
wijst de incidentele vordering van de man af;
houdt de beslissing omtrent de kostenveroordeling aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 september 2015.
griffier rolraadsheer