3.9.1.Vaststaat dat SEFIL bij e-mail van 26 augustus 2008 om een dergelijk overleg heeft verzocht en dat SCDE bij e-mail van 1 september 2008 heeft geweigerd om nader overleg te voeren.
SCDE heeft nog het volgende aangevoerd. Zij voert aan dat zij niet gehouden was om overleg te plegen, aangezien een dergelijk overleg tussen partijen reeds had plaatsgevonden op 11 juli 2008. Die stelling verwerpt het hof. Uit niets blijkt dat de gewijzigde omstandigheid met betrekking tot de beperking van de tentoonstellingsduur aan dat eerdere overleg ten grondslag lag. Integendeel, SEFIL heeft eerst in augustus 2008 gehoord van de beperking van de tentoonstellingsduur tot vier weken en naar aanleiding daarvan de e-mail van 26 augustus 2008 aan SCDE verzonden.
SCDE voert voorts aan dat zij met haar e-mail van 1 september 2008 heeft aangegeven dat de tentoonstellingsduur van vier weken binnen het kader van de overeenkomst viel en dat zij derhalve geen aanleiding zag voor nader overleg. Dat verweer stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen, te weten dat de beperking van de tentoonstellingsduur tot vier weken is te beschouwen als een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in art. 8.1 van de overeenkomst op grond waarvan nader overleg vereist was.
SCDE voert tenslotte aan dat partijen niet gehouden waren om wijzigingen aan te brengen aan de inhoud van de overeenkomst en dat partijen door middel van de e-mail correspondentie hun onderlinge standpunt over de eventuele wijziging van de overeenkomst hebben uitgewisseld en wel degelijk met elkaar in overleg zijn getreden.
Naar het oordeel van het hof is de enkele mededeling van SCDE erop neerkomend dat in haar ogen geen sprake was van een gewijzigde omstandigheid niet te beschouwen als het door art. 8.1 vereiste nader overleg. Daarmee staat vast dat sprake is van een tekortkoming van SCDE in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
3.9.2Ingevolge art. 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij het recht de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.9.3.Voor zover het verweer van SCDE moet worden opgevat als een beroep op deze tenzij-clausule, faalt dit verweer. Weliswaar kan aan SCDE worden toegegeven dat zij niet gehouden was om akkoord te gaan met een wijziging van de overeenkomst, maar in het licht van de ernst van de gewijzigde omstandigheid (een halvering van de tentoonstellingsduur die partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond) en de wetenschap bij SCDE dat die tentoonstellingsduur van belang was voor het exploitatieresultaat, is geen sprake van zodanig bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming (weigering van het ingevolge art. 8.1 vereiste overleg over de ontstane situatie en de mogelijkheden om alsnog zoveel als mogelijk de nakoming van deze overeenkomst te garanderen), dat zij de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.9.4.Het voorgaande leidt ertoe dat Grief 1 in het incidenteel appel slaagt. Voor het geval hierover anders geoordeeld dient te worden, zal het hof hierna in r.o. 3.10.1 tot en met 3.10.6 ook beoordelen of SEFIL de overeenkomst op 10 oktober 2008 rechtsgeldig heeft ontbonden met een beroep op art. 8.2 van de overeenkomst.
3.10.1De rechtbank heeft overwogen dat indien de stelling van SEFIL dat als gevolg van de gewijzigde besluitvorming van de gemeente geen rendabele exploitatie van het IJssculpturenfestival meer mogelijk was komt vast te staan, SEFIL de overeenkomst terecht heeft ontbonden. Tegen deze maatstaf is op zichzelf geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan.
3.10.2.Met de grieven 2 tot en met 11 in het incidenteel appel komt SEFIL vervolgens in de kern op tegen de overweging van de rechtbank dat allerminst is komen vast te staan dat SEFIL er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat de exploitatie op het Fensterrein met een tentoonstellingsduur van 28 dagen tot een negatieve, althans geen rendabele, exploitatie zou leiden.
3.10.3.Bij de beantwoording van de vraag of SEFIL er ten tijde van haar beroep op art. 8.2 van de overeenkomst redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de tentoonstellingsduur van 28 dagen tot een niet rendabele exploitatie van het IJssculpturenfestival zou leiden, acht het hof de volgende factoren van belang:
- beide partijen gingen er kennelijk vanuit dat de duur van de tentoonstelling relevant was voor het exploitatieresultaat (zie de verklaring van [voorzitter SCDE] ter zitting van 5 november 2009 (weergegeven onder r.o. 3.8.1);
- de Quick Scan van de Concernstaf Concencontrol van de gemeente, overigens opgemaakt voorafgaand aan de beperking van de tentoonstellingsduur tot vier weken, bevat de volgende passage:
“In Eindhoven komen gedurende de openingsperiode van 9 weken ongeveer 200.000 bezoekers naar het festival. Een duur van 9 weken wordt als noodzakelijk gezien om de investeringen voldoende terug te verdienen.”
-de door de rechtbank benoemde deskundige vermeldt in zijn rapport onder meer dat de meeste kosten van het organiseren van een ijssculpturenfestival vaste kosten zijn die grotendeels voor aanvang van het festival worden gemaakt. Deze kosten worden, aldus de deskundige, tijdens het festival terugverdiend, waarbij de regel geldt dat hoe langer het festival duurt, hoe meer opbrengsten worden gegenereerd. Dit betekent, aldus de deskundige dat een ijssculpturenfestival een bepaalde terugverdientijd heeft om een rendabele exploitatie te realiseren.
3.10.4.Reeds op grond van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien komt het hof tot de overtuiging dat SEFIL toen zij in augustus 2008 geconfronteerd werd met het feit dat de gemeente slechts een tentoonstellingsduur accepteerde van vier weken in plaats van acht of negen weken zoals in voorgaande jaren, er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat zulks zou leiden tot een onrendabele exploitatie.
Extra steun voor dit oordeel vindt het hof in de onweersproken stelling van SEFIL in hoger beroep dat een vier weken durend IJssculpturenfestival in Maastricht in 2010 is geëindigd in een financieel fiasco. SEFIL heeft voorts een e-mail van 15 maart 2011 in het geding gebracht van [X.] , [Y.] en [Z.] waarin zij onder meer het volgende schrijven:
“(…) Na een zeer uitgebreide en grondige evaluatie hebben wij, na 20 jaar Inaxi Holland / Ice and Sand Events, besloten om onze activiteiten en het bedrijf te beëindigen.
Deze beslissing is mede het gevolg van het teleurstellende aantal bezoekers aan het door ons georganiseerde winterevenement in Maastricht. Ook zien wij een afnemende belangstelling bij pers en publiek voor ijs- en zandsculpturenevenementen en sterk stijgende kosten voor de realisatie van deze evenementen met een hoge kwaliteit.”
Gelet op de inhoud van deze e-mail kan naar het oordeel van het hof ernstig getwijfeld worden aan de financiële haalbaarheid van de door SCDE - ter adstructie van haar stelling dat een rendabele exploitatie wel mogelijk was – in het geding gebrachte tegenbegroting, opgemaakt door dhr [Z.] van Ice and Sand Events (naar het hof aanneemt een van de afzenders van de door SEFIL overgelegde e-mail), overgelegd bij de antwoordakte na tussenvonnis van 8 december 2010.
3.10.5.Dat de rechtbank in eerste aanleg na een uitgebreid debat over het (concept)deskundigen-bericht en met aanpassing van enkele posten in de door de deskundige opgestelde begroting, anders dan de deskundige, tot de slotsom is gekomen dat niet is komen vast te staan dat SEFIL er vanuit mocht gaan dat een tentoonstellingsduur zou leiden tot een onrendabele exploitatie, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Daarbij acht het hof, naast het hiervoor overwogene, het volgende van belang.
Het hof verwijst allereerst naar de conclusies van de deskundige zoals weergegeven in r.o. 3.3.7 en 3.3.8.
Het hof acht met name de begroting van het IJssculpturenfestival 2008 door de deskundige relevant. De deskundige heeft daarbij mede de begrotingen van SEFIL en de tegenbegroting van SCDE tot uitgangspunt genomen. De deskundige constateert dat de opbrengsten in beide begrotingen nagenoeg gelijk zijn en dat de verschillen betrekking hebben op de geraamde kosten. Dat verschil zit, aldus de deskundige vooral in de volgende vier posten. Het Hof zal hieronder die posten weergeven met achtereenvolgens de bedragen die SEFIL, SCDE en de deskundige in aanmerking genomen hebben. De deskundige heeft daarbij aangegeven dat er geen reden is om aan te nemen dat de kosten van deze posten, met uitzondering van huur en brandstof aggregaten, bij een kortere expositieduur tot hogere of lagere kosten leiden. Daarom houdt de deskundige voor die posten als uitgangspunt de werkelijk gemaakte kosten over 2007 (vierde kolom) aan.
SEFIL
SCDE
Exploitatie 2007
Deskundige
Inhuur carvers
145
57
88
106
Inkoop ijs
110
48.5
61.5
81.078
Reclame, drukwerk
75.1
32.5
42.6
33.445
Huur en brandstof-fen aggregaten
23
23
4.275
Totaal
353.1
138
215
224.798
Het hof acht de door de deskundige daarbij gehanteerde systematiek inzichtelijk en neemt de door de deskundige met betrekking tot deze posten getrokken conclusies over. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat kanttekeningen te plaatsen zijn bij de financiële haalbaarheid van de door SCDE overgelegde tegenbegroting (zie hiervoor onder r.o. 3.10.4).
SCDE heeft zowel in eerste aanleg en in hoger beroep (grief VIII en IX in principaal appel) bezwaar gemaakt tegen het in aanmerking nemen door de deskundige van kostenposten op basis van de exploitatie van 2007 omdat over dat jaar een aantal verificatoire gegevens ontbreken. Het hof verwerpt die bezwaren. De deskundige heeft naast de exploitatiecijfers over 2007 ook de begrotingen van SEFIL en SCDE in zijn oordeelsvorming betrokken. De deskundige heeft op basis van zijn onderzoek aangegeven dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de door SEFIL aangeleverde gegevens. SEFIL heeft voorts in hoger beroep ten aanzien van de grootste door SCDE betwiste post (rekeningen voor de levering van koelmachines) een verklaring van Cool Rent Services overgelegd (prod. 60 bij Memorie van Grieven in incidenteel appel) alsmede onderliggende facturen (prod 61, in het geding gebracht ter gelegenheid van het pleidooi). Ook hierbij betrekt het hof dat bij de financiële haalbaarheid van de door SCDE gepresenteerde tegenbegroting vraagtekens kunnen worden geplaatst. Voor een nader onderzoek door de deskundige, zoals door SCDE in eerste aanleg bepleit acht het hof derhalve geen termen aanwezig. Aan (nadere) bewijslevering komt het hof op dit punt niet toe.
De rechtbank heeft nog de volgende posten van de deskundige gecorrigeerd:
- werkkleding carvers € 4.527,-- in plaats van € 6.500,-- onder verwijzing naar de optelling op grond van de grootboekkaarten over 2007/2008;
- huur tenten € 107.500,-- in plaats van € 130.000,--, omdat de deskundige deze post niet heeft onderbouwd en SEFIL niet heeft gesteld dat het bedrag van € 107.500,-- in de tegenbegroting onjuist was;
Deze twee correcties kunnen, aldus de rechtbank, het negatieve resultaat al goedmaken. Voorts middelt de rechtbank de subsidies over de jaren 2006 tot en met 2010 en gaat aldus uit van een aan 2008 toe te rekenen subsidie van € 120.000,-- in plaats van de door de deskundige en partijen in aanmerking genomen subsidie van € 87.500,--. Aldus is volgens de rechtbank, sprake van een behoorlijk positief resultaat.
Met grief 10 in incidenteel appel komt SEFIL terecht op tegen de correctie van de rechtbank met betrekking tot de post huur tenten. Niet valt in te zien dat niet moet worden uitgegaan van het door de deskundige in aanmerking genomen bedrag ad € 130.000,--. Het bedrag van € 107.500,-- uit de tegenbegroting is immers evenmin onderbouwd, terwijl hiervoor reeds is aangegeven dat serieuze kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de financiële haalbaarheid van die tegenbegroting. Ook ziet het hof, anders dan de rechtbank, geen reden om bij de beantwoording van de vraag of in 2008 een rendabele exploitatie mogelijk was, om rekening te houden met een ander bedrag aan subsidie dan het voor dat evenement door SCDE met SEFIL overeengekomen bedrag van € 87.500,--. Het gaat immers om de vraag of SEFIL het IJssculpturenfestival in 2008 rendabel kon exploiteren, met inachtneming van de te ontvangen subsidie. Die bedroeg voor 2008 € 87.500,--. Voor het middelen van subsidies in verband met een voor het jaar 2006 overeengekomen hogere subsidie is zonder nadere toelichting, die niet door partijen is gegeven, geen aanleiding.
Indien de posten huur tenten en subsidie worden gecorrigeerd is in de begroting voor 2008 sprake van een negatief resultaat, ook indien rekening wordt gehouden met de betreffende subsidie.