Uitspraak
6.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 oktober 2014;
- de door [Bouw] Bouw genomen akte na tussenarrest tevens akte vermeerdering eis;
- de door het College genomen akte houdende uitlating na tussenarrest;
- de door [Aannemersbedrijf] genomen akte na tussenarrest.
7.De verdere beoordeling
“(…) de procedure wenst voor te zetten”, kan voor wat betreft het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is, dan ook niet meewegen. Het feit dat de onderhavige aanbestedingsprocedure een vrijwillige betreft, doet daar niet aan af (zie wat dat betreft r.o. 4.7 van het tussenarrest van 21 oktober 2014 en het hierna in r.o. 7.3.1 en verder overwogene).
in de vorm van een onderhandelingsprocedure zonder vooraankondiging. Dit betekent dat met de zes inschrijvers die de geldige inschrijving hebben gedaan over de inschrijving onderhandeld gaat worden, (…)”(zie r.o. 4.1 sub d van het tussenarrest van 21 oktober 2014)
.Deze onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging is aangevangen op 17 september 2013. [Bouw] Bouw en [Aannemersbedrijf] zijn ingegaan op het verzoek van het College om deel te nemen aan de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging. Er zijn ook, zoals partijen desgevraagd door het hof tijdens het pleidooi hebben verklaard, onderhandelingen gevoerd en zowel [Bouw] Bouw als [Aannemersbedrijf] heeft tijdig een hernieuwde inschrijving ingediend (r.o. 4.1 sub f van het tussenarrest van 21 oktober 2014).
(…) wordt de procedure vervolgd (…)”de betekenis moet worden gegeven dat “dezelfde procedure wordt voortgezet”. Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof voorop dat de artikelen 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3 ARW 2012 (de pendanten in de ARW 2005 zijn materieel gelijkluidend) voor wat betreft de Europese onderhandelingsprocedure met aankondiging enerzijds en de nationale onderhandelingsprocedure met aankondiging anderzijds gelijkluidend zijn. Het komt het hof daarom geraden voor om allereerst te bezien hoe het onderhavige geval zou worden opgelost indien sprake zou zijn van een Europese aanbestedingsprocedure waarop het ARW 2012 niet van toepassing is verklaard in plaats van, zoals hier aan de orde, een nationale aanbestedingsprocedure.
“Een aanbestedende dienst kan, indien de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, zich voordoen, van de mededeling van een aankondiging van een overheidsopdracht afzien, indien hij bij de onderhandelingsprocedure alleen de inschrijvers betrekt die voldoen aan de criteria, genoemd in afdelingen 2.3.4 tot en met 2.3.6 en die gedurende de voorafgaande openbare procedure of niet-openbare procedure of concurrentiegerichte dialoog inschrijvingen hebben ingediend (…)”. Ook hierin valt niet te lezen dat de onderhandelingsprocedure formeel de voortzetting is van een reeds gestarte aanbestedingsprocedure waarin onaanvaardbare inschrijvingen zijn ingediend. Integendeel, het gebruik van het woord “voorafgaande” duidt er juist op dat die “mislukte” aanbestedingsprocedure dient te worden onderscheiden van de nieuwe procedure van gunning door onderhandelingen. Daarvoor pleit ook dat in art. 2.31 lid 2 Aw 2012 is bepaald dat de aanbestedende dienst weliswaar kan afzien van een aantal van de in die bepaling geregelde procedurestappen, maar dat hij die procedurestappen voor het overige zal moeten doorlopen.
“(…), wordt de procedure vervolgd met (..)” in art. 5.1.3 ARW 2012 niet moeten worden uitgelegd als dat dezelfde procedure wordt voortgezet, maar dat een nieuwe procedure wordt aangevangen. Gelet op het uitgangspunt dat nationale regels zoveel mogelijk richtlijn conform behoren te worden uitgelegd en dat moet worden voorkomen dat eenzelfde regel afhankelijk van het geval (nationaal dan wel Europees) verschillend wordt uitgelegd, is het hof van oordeel dat de kennisgeving van 12 september 2013 moet worden gekwalificeerd als (de start van) een nieuwe zelfstandige aanbestedingsprocedure waarop de Aw 2012 en – gelet op het bepaalde in art. 1.22 Aw 2012 – het ARW 2012 van toepassing zijn.
“3.) Voor het overige: ad persistit!”. Het hof leidt daaruit voorshands af dat [Bouw] Bouw blijft bij al hetgeen zij heeft gevorderd zoals is vermeld in r.o. 4.2 onder a., b. en c van het tussenarrest van 21 oktober 2014, en daarnaast bij wijze van vermeerdering wenst te vorderen dat het hof:
eind september de ‘Aannemingsovereenkomst uitbreiding [het College] College te [vestigingsplaats 2] ’ is gesloten ter zake van de gegunde opdracht”, zonder dat aangegeven is in welk jaar (2014?) dit zou hebben plaatsgevonden en zonder dat deze gestelde overeenkomst daadwerkelijk is overgelegd. Op grond van deze tegenstrijdigheden en gelet op het feit dat de stelling dat het College en [Aannemersbedrijf] de overeenkomst reeds hebben gesloten – niettegenstaande art. 6.25.5 ARW 2012 – met niets is onderbouwd, staat voorshands niet vast dat het College en [Aannemersbedrijf] een overeenkomst hebben gesloten inhoudende dat [Aannemersbedrijf] de werkzaamheden dient uit te voeren.
“Naar aanleiding van uw antwoord en verklaring inzake de gevelbelettering heb ik na intern beraad nog wel een aanvullende vraag. U geeft aan de gevelbelettering conform bestek en tekening uit te voeren. Is dit in afwijking van uw heraanbieding? Wat gaat u nu precies doen?”(zie r.o. 4.1 sub m tussenarrest 21 oktober 2014). Uit het feit dat intern beraad is gehouden bezien in samenhang met de vervolgens gestelde vraag aan [Bouw] Bouw of sprake is van afwijking van haar heraanbieding en wat [Bouw] Bouw nu precies gaat doen, mag redelijkerwijs worden afgeleid dat nog niet is gegund. Indien het College met haar brief van 9 december 2013 de bedoeling heeft gehad mededeling van haar gunningsbeslissing te doen, ligt het immers voor de hand dat de adviseur op 13 december 2013 slechts zou hebben geantwoord dat een inhoudelijke reactie niet meer door het College werd gegeven omdat reeds gegund is. Dit betekent dat de mededeling van de gunningsbeslissing eerst besloten ligt in de brief van 30 januari 2014.