7.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Sr. heeft in 1996 zijn vleeskuikenbedrijf aan de gemeente [woonplaats 1] verkocht ter voorkoming van onteigening. Sr. heeft daarvoor een schadeloosstelling ontvangen van de gemeente.
Vanaf 1 januari 1997 exploiteerden Sr. (vader) en Jr. (zoon) gezamenlijk een pluimveebedrijf – dat voordien alleen door Sr. werd geëxploiteerd – in de vorm van een commanditaire vennootschap.
De overeenkomst van commanditaire vennootschap is vastgelegd bij akte van 22 mei 1997. Overeengekomen is dat Jr. als beherend vennoot zal fungeren en Sr. als commanditair vennoot.
ABAB is een voor de agrarische branche gespecialiseerd adviesbureau op het gebied van accountancy, fiscaliteit en juridische zaken. ABAB heeft Jr. en Sr. geadviseerd het bedrijf in de vorm van een commanditaire vennootschap te gaan exploiteren en heeft de hiervoor onder b genoemde akte opgesteld.
Artikel 14 van de overeenkomst tussen Jr. en Sr. luidt:
“Bij het einde van de overeenkomst van commanditaire vennootschap is slechts de vennoot sub 1(hof: Jr.)
gerechtigd het bedrijf van de vennootschap voort te zetten.”
In artikel 15 van de overeenkomst tussen Jr. en Sr. is opgenomen:
“1. In geval van beëindiging van de vennootschap verblijft krachtens scheiding en deling aan de vennoot sub 1 het aandeel van de vennoot sub 2(hof: Sr.)
in het vennootschapsvermogen, onder gehoudenheid de waarde van dat aandeel in geld uit te keren aan de vennoot sub 2. (…) De waarde van dat aandeel is gelijk aan de kapitaaldeelname van de vennoot sub 2 in het bedrijf van de vennootschap, zoals dat blijkt uit de balans van het bedrijf van de vennootschap op het moment van het plaatsvinden van de scheiding en deling.
De ingebrachte zaken en rechten, alsmede de bestaande verplichtingen, worden op deze balans opgevoerd tegen prijzen die overeenkomen met de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette bedrijfsuitoefening (zijnde de agrarische waarde), welke aan die zaken, rechten en verplichtingen naar hun feitelijke toestand op het scheidingsmoment kan worden toegekend. (…)”
In 1999 zijn Jr. en Sr. overeengekomen dat Jr. het gehele bedrijf overneemt per 1 januari 2000. ABAB heeft Jr. en Sr. daarbij geadviseerd en heeft de overnameprijs berekend.
De waarde van het ingebrachte onroerend goed is getaxeerd door ZLTO Vastgoed. Jr. en Sr. hebben met het ter zake daarvan uitgebrachte taxatierapport d.d. 8 december 1999 ingestemd en ABAB opdracht gegeven het onroerend goed tegen de getaxeerde waarde in de overnameberekeningen op te nemen. In de door ABAB opgestelde overnamebalans is opgenomen dat Jr. na overname van de activa en passiva van de vennootschap wegens overbedeling een bedrag van fl. 114.538,- aan Sr. verschuldigd is. Ook is opgenomen dat Sr. een bedrag van fl. 107.538,- aan Jr. verschuldigd is wegens “belastinglatentie in verband met geruisloze overdracht als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964”. Per saldo diende Jr. nog een bedrag van fl. 7.000,- aan Sr. te betalen.
Bij notariële akte d.d. 17 mei 2000 zijn alle zaken, rechten en verplichtingen van Sr. overgedragen aan Jr., overeenkomstig de door ABAB opgestelde overnamebalans en de berekende overnameprijs van fl. 7.000,-.
In 2000 heeft Sr. aan Jr. een bedrag van fl. 295.000,- betaald ten titel van geldlening. In de jaren daarna is de schuld uit geldlening in delen door Sr. kwijtgescholden zodat eind 2004 het saldo van het verschuldigde bedrag ter zake nul was. In 2005 heeft Sr. aan Jr. een bedrag van fl. 52.890,- geschonken. In totaal heeft Sr. vanaf 2000 een bedrag van fl. 347.890,- aan Jr. geschonken.
ABAB is opgetreden als accountant en adviseur van Jr. tot Jr. in 2006 overstapte naar AEC [vestigingsplaats 2] B.V.