ECLI:NL:GHSHE:2015:3355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
HR 200.172.268-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 16 juni 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellant had een aanzienlijke boedelachterstand en nieuwe schulden laten ontstaan, en hij had de bewindvoerder niet of nauwelijks geïnformeerd over zijn financiële situatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de argumenten van de appellant dat hij zijn informatieplicht wel degelijk was nagekomen en dat hij zijn financiële situatie wilde verbeteren. Echter, het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat er geen realistisch plan was om de achterstanden in te lopen. De bewindvoerder had ook aangegeven dat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de rol van de bewindvoerder in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 augustus 2015
Zaaknummer : HR 200.172.268/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/496 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.R.N. de Boer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, de schuldsaneringsregeling te continueren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. De Boer.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 juni 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] , ingekomen ter griffie en 5 augustus 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 juli 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 3 september 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenaar informeert de bewindvoerder niet of nauwelijks. Op 15 april 2015 heeft hij namens de rechter-commissaris een waarschuwingsbrief ontvangen. Op 8 juli 2014 heeft een voordracht plaatsgevonden om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Destijds is de schuldenaar de kans geboden om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen. Hij zou budgetbeheer aanvragen maar dit is nog immer niet opgestart. De boedelachterstand is alleen maar groter geworden en bedraagt inmiddels € 3.100,00. Tevens zijn er nieuwe schulden ontstaan ter hoogte van ten minste € 4.100,00. De schuldenaar heeft in verband met onderhavige zitting contact opgenomen met de bewindvoerder en verklaard dat hij geen verlof kon krijgen op zijn werk. De bewindvoerder heeft hem met klem verzocht toch ter zitting te verschijnen. Desondanks heeft de schuldenaar verstek laten gaan. Met de rechtbank heeft hij geen contact opgenomen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Allereerst stelt [appellant] dat hij, anders dan in het vonnis waarvan beroep is gesteld, ter zake van zijn afwezigheid bij de beëindigingszitting wel telefonisch contact met de rechtbank heeft opgenomen bij gelegenheid waarvan hem naar eigen zeggen te verstaan is gegeven dat hij contact op moest nemen met zijn bewindvoerder, hetgeen hij ook heeft gedaan. Vervolgens heeft hij een verklaring naar zijn bewindvoerder gemaild welke hij graag aan de rechtbank wenste over te brengen, maar deze verklaring ziet hij op geen enkele wijze terug in de uitspraak. Voorts stelt [appellant] dat hij de informatieplicht wel naar behoren is nagekomen. Hij heeft, ondanks het feit dat hij niet over een computer beschikt en dus voor toegang tot het internet afhankelijk is van de welwillendheid van vrienden, de bewindvoerder zo volledig mogelijk geïnformeerd. Tevens stelt [appellant] dat, in tegenstelling tot hetgeen door de bewindvoerder is gesteld, het budgetbeheer wel is opgestart en wel op 1 januari 2015. Met betrekking tot de boedelachterstand stelt [appellant] dat de boedelafdrachten inmiddels consistent worden afgedragen. Hij erkent dat dit in het verleden evenwel niet goed is verlopen en betreurt dat ook. [appellant] is dan ook van mening dat, nu de boedelafdrachten goed verlopen, de termijn van de schuldsaneringsregeling wellicht kan worden verlengd. Voorts verbaast het [appellant] dat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep spreekt van een totale nieuwe schuldenlast van € 4.100,00 terwijl de bewindvoerder in haar verslag spreekt van een bedrag van € 3.200,00. Daar komt bij dat [appellant] niet weet waar deze nieuwe schulden betrekking op hebben, het verslag van de bewindvoerder vindt hij op dat punt erg onduidelijk. Hij vermoedt zelf dat het hier reeds bestaande schuldeisers betreft die de bewindvoerder ter zake van reeds lang bestaande schulden aanschrijven. Tot slot stelt [appellant] dat hij zijn financiële leven wil beteren, hij werkt inmiddels bij VDL Nedcar alwaar hij binnenkort ploegendiensten zal gaan draaien. Hij verdient hier, onder andere door de te verwachten onregelmatigheidstoeslagen, goed. Hij onderkent dat het in het verleden niet altijd goed is gegaan met de schuldsaneringsregeling en zijn bewindvoerster maar hij hoopt dat hem toch nog de gelegenheid zal worden geboden om de schuldsaneringsregeling met een schone lei te beëindigen. Hij is hiertoe bereid om, bij wijze van sanctie, langer in de schuldsaneringsregeling te zitten.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat het met name ten tijde van de aanvang van zijn schuldsaneringsregeling allemaal niet zo vlot liep. Op dat moment had hij privé de nodige problemen en bovendien heeft hij maar weinig affiniteit met administratieve aangelegenheden. Hij is er naar eigen zeggen thans wel volledig van doordrongen dat dit puur en alleen hemzelf valt te verwijten. Sinds een maand of twee is bij hem, zoals hij zelf zegt, “de knop omgegaan”. Hij heeft thans werk met uitzicht op een aanzienlijke uitbreiding van zijn uren waarbij hij bovendien allerlei onregelmatigheidstoeslagen tegemoet kan zien. Vanaf 27 augustus 2015 zal, als alles goed gaat, zijn inkomen voor de eerste maal door zijn werkgever rechtstreeks naar zijn budgetbeheerder worden overgemaakt. Voorts acht hij zichzelf in staat om, gelet op de hoogte van zijn netto inkomen, de ontstane boedelachterstand alsmede de nieuwe en door hem erkende schulden nog voor het einde van de reguliere schuldsaneringsregelingstermijn in te lopen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief aan het hof - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is juist dat er overleg is geweest met de rechtbank inzake de aankondiging van [appellant] dat hij niet bij de zitting aanwezig kon zijn, maar er was al een beëindigingszitting gepland in januari 2015 en ook toen gaf [appellant] aan niet te kunnen komen. De zitting was toen drie maanden geschorst, maar nu wilde de rechter-commissaris hieraan geen gehoor meer geven. Er is door [appellant] ook geen alternatief geboden voor een andere behandeldatum. Voorts stelt [appellant] dat hij wel voldoet aan zijn informatieplicht, maar de bewindvoerder geeft aan dat zij vanaf maart 2015 wederom geen stukken meer heeft ontvangen zodat zij een schatting heeft moeten maken van het inkomen van [appellant] . Voorts stelt de bewindvoerder dat het budgetbeheer dan wel mag zijn opgestart, maar dat [appellant] zijn inkomen evenwel niet overmaakt naar budgetbeheer zodat er geen nota’s kunnen worden betaald. Voorts stelt de bewindvoerder dat [appellant] , in tegenstelling tot hetgeen hij zelf beweert, nog nooit op eigen initiatief aan de boedel heeft afgedragen. De bewindvoerder heeft iedere keer, bij iedere wijziging van werkgever, hiertoe beslag bij de werkgever moeten leggen. Met betrekking tot de nieuwe schulden merkt de bewindvoerder op dat het hier wel degelijk allemaal nieuwe schulden, deels in het kader van duurovereenkomsten betreft. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat [appellant] voldoende kansen heeft gehad om de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen alsnog naar behoren na te komen, maar dat hij deze kansen niet heeft benut. Zij betwist daarbij bovendien de stelling van [appellant] dat hij in staat zal zijn om zowel de boedelachterstand als zijn nieuwe schulden binnen de looptijd van een al dan niet verlengde schuldsaneringsregeling te voldoen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat alle afdrachten aan de boedel tot dusver uitsluitend via de weg van een loonbeslag zijn gerealiseerd. Daarbij komt dat [appellant] in het verleden vaker heeft aangegeven dat “de knop om was”, maar dat hij deze woorden in de praktijk maar weinig van daden voorzag. Als voorbeeld noemt de bewindvoerder zijn budgetbeheer. Reeds in mei 2014 heeft [appellant] aangegeven dat hij een budgetbeheerder in de arm zou gaan nemen. De aanvraag hiertoe heeft hij echter pas in januari 2015 gedaan maar tot op heden is er door [appellant] dan wel zijn werkgever nimmer enig bedrag naar de budgetbeheerder overgemaakt. Daar komt bij dat [appellant] aanzienlijk nieuwe schulden heeft laten ontstaan en dat het nog maar de vraag is of hij financieel in staat moet worden geacht om de boedelachterstand en de nieuwe schulden nog voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in te lopen. Indien zijn inkomen uit arbeid stijgt zullen de toeslagen waar hij thans (nog) recht op heeft immers (nog verder) in omvang afnemen dan wel geheel verdwijnen waarbij de bewindvoerder opmerkt dat op dit moment de moeder van [appellant] al zijn woonkosten voor haar rekening neemt. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aanzienlijke boedelachterstand alsmede aanzienlijke nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Een concreet plan inzake het inlopen van voornoemde boedelachterstand en nieuwe schulden heeft [appellant] niet overgelegd. Wel heeft hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat hij zichzelf hiertoe, gelet op de netto hoogte van zijn huidige alsmede toekomstige inkomsten, wel in staat acht. Ter adstructie van deze stelling heeft [appellant] ter plekke een uiterst summiere en ruwe rekensom gemaakt waarbij hij ingevolge die rekensom gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling per maand een extra bedrag van ruim € 300,00 zou kunnen aflossen. Het hof acht dit voorstel evenwel onvoldoende concreet en bovendien niet realistisch. Bij het maken van zijn rekensom zijn de toekomstige inkomsten waar [appellant] vanuit gaat immers geheel speculatief, althans, hij heeft de door hem op de korte en middellange termijn te verwachten salarisstijgingen niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins voldoende aannemelijk weten te maken. Hij verwacht naar eigen zeggen vanaf oktober één uur per dag meer te gaan werken waarvoor hij een onregelmatigheidstoeslag van 25% zal gaan ontvangen. Daarnaast verwacht hij, eveneens naar eigen zeggen, vanaf februari 2016 ook de zaterdagen en/of zondagen te gaan werken waarvoor hij dan weer een toeslag van 50% zal gaan ontvangen. Vast staat dit evenwel vooralsnog niet, waarbij het hof in dit verband nog opmerkt dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bovendien heeft verklaard dat hij op dit moment volledig arbeidsongeschikt is omdat hij een dichtgeslibde slagader in zijn voet heeft waaraan hij binnenkort zal worden geopereerd.
3.8.3.
Daar komt bij dat [appellant] , indien zijn netto inkomsten inderdaad gaan stijgen, minder of wellicht in het geheel geen huur- en zorgtoeslag meer zal ontvangen. Een en ander klemt des temeer nu de huur van [appellant] thans al door zijn moeder wordt voldaan, hetgeen overigens op zichzelf al een immer oplopende nieuwe schuld betreft. Bovendien ontvangt [appellant] , nu zijn inwonende dochter de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, geen kindgebonden budget meer en heeft hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk verklaard dat hij om hem moverende redenen geen stappen zal ondernemen om de bij voortduring achterwege blijvende alimentatiebetalingen van zijn ex-partner op welke wijze dan ook te gaan afdwingen. Daarbij komt dat er ten aanzien van zijn nieuwe schulden inmiddels diverse incassotrajecten zijn opgestart welke onontkomelijk zullen resulteren in een als gevolg van de rente en bijkomende komsten snel in hoogte oplopende schuldenlast. Kortom, het hof heeft er geen vertrouwen in dat een reële kans bestaat tot adequate inloop van nieuwe schulden en boedelachterstand, zonder dat er weer andere nieuwe schulden ontstaan.
3.8.4.
Het hof overweegt voorts dat [appellant] ook de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting nagenoeg structureel niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] de bewindvoerder thans al sinds maart 2015 niet meer van informatiebescheiden voorzien. Door het ontbreken van de van deze benodigde informatie deel uitmakende loonspecificaties is de bewindvoerder bovendien niet in staat om het juiste vtlb te berekenen alsmede de exacte actuele boedelachterstand. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde langdurige tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Nu het om meerdere verwijtbare en bovendien stelselmatige tekortkomingen gaat, ter zake waarvan [appellant] al een extra kans is geboden in 2014, acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals wel door hem is verzocht, te verlengen daargelaten nog dat een concreet en realistisch financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu zij immers nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] mist – ontbreekt, zodat het hof ook op dat punt geen vertrouwen heeft op een goede afloop.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.