3.8.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.Vast staat dat [appellant] (inmiddels) een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan welke door de bewindvoerder is vastgesteld op een bedrag van ruim € 21.000,00. Deze boedelachterstand verhoudt zich op geen enkele wijze met hetgeen in het verlengingsvonnis door de rechtbank is bepaald, namelijk dat [appellant] , gelet op eerdere tekortkomingen, in het verdere verloop van zijn schuldsaneringsregeling strikt aan zijn verplichtingen moest voldoen teneinde (alsnog) voor een schone lei in aanmerking te komen.
3.8.3.Voornoemde boedelachterstand is deels ontstaan omdat [appellant] , zoals hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg desgevraagd ook nadrukkelijk heeft erkend, het aan zijn vader betaalde bedrag van € 4.800,00 aan huurpenningen nog immer niet ten bate van de boedel heeft gebracht. Een en ander klemt des temeer nu dit bedrag door [appellant] destijds was verkregen ten gevolge van het voor de bewindvoerder verzwijgen van huurinkomsten met betrekking tot een door [appellant] aan hem in eigendom toebehorende verhuurde recreatiewoning in Bakel en de schuldsaneringsregeling van [appellant] destijds onder andere is verlengd juist om (alsnog) voor storting van voornoemd bedrag in de boedel zorg te dragen. Het beginsel van paritas creditorum is naar het oordeel van het hof door [appellant] als gevolg van voornoemde handelswijze, waarbij [appellant] één onder de schuldsaneringsregeling vallende crediteur deels heeft voldaan uit aan de boedel toekomende gelden, met voeten getreden. De verklaring van diens vader, dat het door hem als gevolg van voornoemde betaling ten opzichte van de andere crediteuren genoten voordeel mag worden verrekend met zijn (eind)uitkering van de schuldsaneringsregeling maakt dit niet anders, zeker niet nu de vader van [appellant] tot op heden geen aangepaste vordering ter verificatie bij de bewindvoerder heeft ingediend zodat de vordering op zijn zoon nog immer voor het oorspronkelijk bedrag van € 63.000,00 op de lijst van voorlopig erkende crediteuren staat. Bovendien staat vast dat – los van de verklaring van zijn vader en de uiteindelijke effecten voor de betrokken crediteuren – [appellant] in ieder geval niet heeft voldaan aan hetgeen het verlengingsvonnis van 24 november 2010 op dit punt heeft bepaald, hetgeen voor hem leidend had moeten zijn.
3.8.4.Daarnaast is de boedelachterstand deels (voor een bedrag van ruim € 4.500,00) ontstaan omdat [appellant] heeft nagelaten - als door [appellant] overigens tijdens de mondelinge behandeling erkend - om de bewindvoerder (spontaan) te informeren met betrekking tot de leaseauto - en de daarmee samenhangende afspraken die hij hieromtrent met zijn werkgever heeft gemaakt of feitelijk heeft moeten maken - waarvan hij, ondanks een schriftelijk verbod van de bewindvoerder, vanaf 1 februari 2013 gebruik heeft gemaakt. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] op het maandelijkse informatieblad voor de berekening van het vtlb bij voortduring de voorgedrukte tekst “auto van de zaak/lease-auto” heeft doorgestreept. Dat het om reeds aanwezige strepen zou gaan, overtuigt het hof niet. Door zijn handelen heeft [appellant] , volledig in strijd met de waarheid en bovendien haaks op de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting die daarmee dus ook niet naar behoren is nagekomen, bij de bewindvoerder uitdrukkelijk kenbaar willen maken geen leaseauto te hebben. De kosten van de leaseauto heeft [appellant] vervolgens, door op voornoemde informatiebladen wel te vermelden dat hij maandelijkse reiskosten had terwijl dit feitelijk de eigen bijdrage van [appellant] voor de leaseauto betrof, ten onrechte ten laste van de boedel en niet ten laste van het vtlb gebracht. Deze laatste vermelding kan in ieder geval niet zijn veroorzaakt door de door [appellant] gestelde reeds aanwezige strepen in het als basis (her)gebruikte formulier, nu het hier een concreet ingevuld en handgeschreven bedrag betrof. Naar het oordeel van het hof is sprake van verwijtbaar tekortschieten in de informatieverplichting.
3.8.5.Tot slot bestaat de boedelstand voor een aanzienlijk deel (ruim € 11.600,00) uit een achterstand ten opzichte van de reguliere afdrachten. Het verweer van [appellant] , dat deze achterstand feitelijk onjuist zou zijn omdat de bewindvoerder bij de berekening van zijn vtlb van een verkeerde woonkostencomponent zou zijn uitgegaan, kan door het hof in hoger beroep niet worden beoordeeld, nu de berekeningen – naar onweersproken vaststaat – door de rechter-commissaris periodiek zijn geaccordeerd, en beroep daartegen – zoal mogelijk gezien (voor een deel) de werking van artikel 315 Fw – bij de rechtbank moet worden ingesteld. [Een dergelijk beroep is voor zover het hof bekend door [appellant] nimmer ingesteld]. Daarnaast snijdt overigens het betoog van [appellant] naar het oordeel van het hof geen hout. [appellant] stelt dat zijn maandelijkse woonkosten € 425,00 per maand bedragen, omdat hij dit met zijn ouders zou hebben afgesproken, doch hij laat – wat er zij van de gestelde afspraak - hierbij in ieder geval de in hoofdstuk 6 van het vtlb rapport vastgelegde normbedragen voor nutsvoorzieningen van € 2,15 per dag en maaltijden van € 9,60 per dag ten onrechte buiten beschouwing. Het aan [appellant] al toekomende vrij te laten deel van de bijstandsnorm is immers bestemd om dergelijke kosten te voldoen, zodat zij niet (nog een keer) kunnen meetellen bij de berekening van de door [appellant] gemaakte woonlasten. Feitelijk resteert er derhalve een maandelijkse woonkostencomponent van slechts € 83,60. Het gedeelte van de boedelachterstand dat wordt gevormd door een achterstand in de reguliere afdrachten wordt dan ook, anders dan door [appellant] is gesteld, geenszins gecompenseerd door het teveel dat hij, nu het vtlb naar het oordeel van het hof immers wel op een juiste wijze is vastgesteld, ten gevolge van een verkeerde vaststelling van het vtlb aan de boedel zou hebben afgedragen. Daar komt bij dat [appellant] zijn standpunt met betrekking tot het vtlb eerst nu kenbaar maakt. Hij heeft deze zienswijze nimmer aan zijn bewindvoerder gecommuniceerd, noch is hij destijds (tijdig) tegen de vaststelling van het vtlb in beroep gekomen.
3.8.6.Hier komt nog bij dat [appellant] ook de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het moge zo zijn dat, zoals door [appellant] is aangedragen, het niet meevalt om een aanvullende arbeidsbetrekking te vinden als men, zoals [appellant] , onregelmatige werkuren heeft, maar [appellant] heeft het niet eens (aantoonbaar) geprobeerd. Daar komt bij dat hij zijn bewindvoerder ook pas in een zeer laat stadium hieromtrent heeft ingelicht en bovendien heeft hij ook nimmer bij de rechter-commissaris om een gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht verzocht.
3.8.7.Gelet op al het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270), ook als in ogenschouw wordt genomen welke positieve ontwikkeling [appellant] als persoon de afgelopen jaren zonder meer heeft doorgemaakt.
3.8.7.Het hof stelt dan ook vast dat [appellant] wederom toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet daarbij geen enkele aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.