ECLI:NL:GHSHE:2015:3351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
HR 200.172.070-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling en verlenging met 24 maanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van een vrouw, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 19 juni 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat [appellante] niet aan haar verplichtingen had voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in de periode van de schuldsaneringsregeling niet voldoende had gesolliciteerd en niet de vereiste inspanningen had geleverd om haar schulden af te lossen. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat [appellante] inmiddels een arbeidsbetrekking had die voldeed aan de voorwaarden van de rechter-commissaris, en dat er geen boedelachterstand was. Gezien de persoonlijke omstandigheden van [appellante], waaronder de zorg voor haar zoon, heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling te verlengen met 24 maanden, zodat [appellante] de kans krijgt om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 augustus 2015
Zaaknummer : HR 200.172.070/01
Zaaknummer eerste aanleg : C01/13/320 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.A.J.L. van Elk de Freese.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juni 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de toepassing van de schuldsaneringsregeling, al dan niet onder gelijkblijvende voorwaarden, voort te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Elk de Freese;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 31 juli 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 27 juli 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten mailwisselingen, houdende onder meer: een emailbericht d.d. 18 augustus 2015 van T-Zorg aan [appellante] met betrekking tot een mogelijke uitbreiding van het aantal arbeidsuren van [appellante] tot 20 uur per week.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van [appellante] schuldsaneringsregeling te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 17 juli 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 januari 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] in de nakoming van een of meer van voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en niet is gebleken dat deze tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van artikel 354 lid 2 Fw.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de schuldenares zich niet de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting heeft gehouden, omdat zij gedurende de schuldsaneringsregeling geen enkel bewijs van een door haar verrichte sollicitatie heeft overgelegd. (…)
De rechtbank overweegt voorts dat schuldenares ruimschoots is gewaarschuwd en geïnformeerd over hetgeen van haar in het kader van de inspanningsverplichting van haar werd verwacht. (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van schuldenares. (…)
De rechtbank heeft niet het vertrouwen dat de schuldenares in de toekomst wel correct gaat solliciteren.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling niet zinvol is.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij bij het vinden van werk is en wordt begeleid door de gemeente Cuijk en dat een door de gemeente Cuijk ingeschakelde arts van de GGD heeft vastgesteld dat er sprake is van een verminderde inzetbaarheid, namelijk voor 50% oftewel 20 uur per week. [appellante] is derhalve van mening dat de rechtbank bij haar oordeel niet alleen de van toepassing zijnde richtlijn, de Recofa-richtlijn, als uitgangspunt had dienen te nemen, maar ook de persoonlijke situatie van [appellante] bij haar besluit had dienen te betrekken. [appellante] is voorts dan ook van mening dat zij zich, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel optimaal, dat wil zeggen binnen de grenzen van haar mogelijkheden, heeft ingezet om een zo groot mogelijke bijdrage voor haar schuldeisers te kunnen leveren. Daarbij komt dat, nu zij naar eigen zeggen hiermee aan de visie van de gemeente Cuijk heeft voldaan, ook mag worden geacht te zijn voldaan aan de eisen die in het kader van de schuldsaneringsregeling in redelijkheid aan haar konden worden gesteld, ook al wordt woordelijk niet geheel aan het vereiste van sollicitatie voldaan. Naar haar mening kan in redelijkheid niet van iemand worden gevergd te solliciteren op functies die, gelet op de mogelijkheid van invulling, niet bestaan, alleen omdat er maar gesolliciteerd moet worden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieplicht niet immer naar behoren is nagekomen. Zij geeft aan dat een en ander nauw verband houdt met haar thuissituatie, meer in het bijzonder de zorg voor haar zoon bij wie een aan ADHD verwante stoornis is vastgesteld. De zorg voor haar zoon is ook door [appellante] onder de aandacht van de rechter-commissaris gebracht en heeft geleid tot een gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatieverplichting tot 1 september 2015. Met betrekking tot de nalatenschap van haar vader stelt [appellante] dat zij, nu de afwikkeling hiervan wordt gedaan door haar zus die zij hiertoe ook gemachtigd heeft voordat zij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling , niet weet wat de huidige stand van zaken is. Haar zus is niet bereid gebleken, ook niet na herhaald verzoek daartoe van [appellante] , haar hieromtrent nader te informeren. Wel acht zij het uitgesloten dat zij iets zal erven omdat haar vader – na aftrek van de kosten van de uitvaart- eenvoudigweg niet over enige financiële middelen dan wel andere bezittingen van enige waarde beschikte. Voorts stelt [appellante] desgevraagd dat zij met de formulering “al dan niet onder gelijkblijvende omstandigheden” in het petitum van haar verzoekschrift inderdaad impliciet heeft gedoeld op een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling. Tot slot stelt [appellante] nadrukkelijk te begrijpen dat, indien haar schuldsaneringsregeling zal worden verlengd, zij vanaf 1 september 2015, wanneer de gedeeltelijke ontheffing van de sollicitatieplicht niet meer van kracht zal zijn, aanvullend zal moeten solliciteren tot aan een (totale) arbeidsbetrekking van 36 uur per week, zeker nu haar huidige werkzaamheden bij T-Zorg vooralsnog slechts maximaal 20 uur per week (zullen gaan) bedragen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief aan het hof - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Vanaf de aanvang van de regeling is, ondanks het feit dat [appellante] bij herhaling op de inhoud hiervan is gewezen, niet aan de sollicitatieplicht voldaan. Het hebben van begeleiding, in dit geval van de gemeente Cuijk, ontheft een saniet niet van de sollicitatieverplichting. Daar komt bij dat er, anders dan door [appellante] is gesteld, wel degelijk rekening is gehouden met haar persoonlijke situatie: zij is door de Rechter-Commissaris immers tot en met augustus 2015 voor 16 uur per week ontheven van de sollicitatieplicht. Daarbij komt dat [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om gegevens te overleggen waaruit haar persoonlijke situatie, waarmee volgens [appellante] te weinig rekening is gehouden, blijkt. [appellante] is derhalve de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatieverplichting niet naar behoren nagekomen. De bewindvoerder verzoekt dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd, waaraan zij desgevraagd heeft toegevoegd weinig heil te zien in een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling nu [appellante] haar gedrag ook na een waarschuwingsbrief, een verhoor bij de rechter-commissaris en een beëindigingszitting vooralsnog nog immer niet heeft verbeterd. Zij heeft nog opgemerkt dat de destijds door de rechter-commissaris verleende gedeeltelijke ontheffing in het bijzonder was gebaseerd op de concrete behandeling van de zoon.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat zij de situatie van [appellante] schrijnend acht. [appellante] heeft naar haar idee ten onrechte te veel vertrouwd op de uitlatingen van de gemeente en mede als een gevolg daarvan zelf te weinig initiatief ontplooid.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, en dan met name de informatie- en de sollicitatieplicht, niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu de strekking en reikwijdte van voornoemde verplichtingen [appellante] bij herhaling, onder andere door middel van de zogenaamde ‘strenge brief’ van de rechter-commissaris, een verhoor bij de rechter-commissaris alsmede mondeling en bij brief door de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder, uiteen zijn gezet. Daar staat tegenover dat [appellante] thans een arbeidsbetrekking heeft welke in omvang het door haar, gelet op de door de rechter-commissaris verleende gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht, te verrichten aantal arbeidsuren benadert, er geen boedelachterstand is en de situatie ten aanzien van de zoon van [appellante] naar zeggen van [appellante] dermate ten goede is gekeerd dat deze situatie voor [appellante] geen beletsel meer vormt om zich na 1 september 2015, wanneer de tijdelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht vervalt, te gaan inspannen tot het verwerven van een (totale) arbeidsbetrekking van 36 uur. Daarbij komt dat het hof de lezing der feiten met betrekking tot de nalatenschap van de vader van [appellante] zoals door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen voorts voldoende aannemelijk acht.
3.10.3.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van 2 jaren, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatieverplichting, na te komen, een en ander ook ter compensatie van haar eerdere tekortschieten . Het hof wijst [appellante] er hierbij nogmaals op dat zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , voor zover zij dit heeft nagelaten, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren, reacties daarop e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat het niet hebben van een computer of het niet (meer) aanwezig zijn van een arbeidsbureau in haar woonplaats, zoals door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen, geenszins een gegronde reden vormt om hetgeen hierboven is bepaald niet of slechts in beperkte mate na te komen. Het is aan [appellante] hiervoor een passende oplossing, bijvoorbeeld gebruik van een computer in de bibliotheek of bij derden of op ander wijze hiervoor te vinden en te blijven benutten.
3.10.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 24 maanden, derhalve tot 17 juli 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.