ECLI:NL:GHSHE:2015:3314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
HD 200.160.838_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H.B. den Hartog Jager
  • M. van Ham
  • Th.J.A. Kleijngeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens opslag van hennepstekjes in berging

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant 1] en [appellante 2] enerzijds en Stichting [stichting] anderzijds. De zaak is ontstaan na de ontdekking van 357 hennepstekjes in de berging van de huurwoning van [appellant 1] en [appellante 2] door de politie tijdens een doorzoeking op 12 december 2013. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft de huurders in een brief van 16 december 2013 gewezen op het feit dat het voorhanden hebben van hennepstekjes een strafbaar feit is en hen de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst op te zeggen. Toen de huurders dit niet deden, heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de huurders te veroordelen tot ontruiming.

De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de opslag van de hennepstekjes in de berging niet voldoende grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof overweegt dat de tekortkoming, namelijk het voorhanden hebben van hennepstekjes, gezien de omstandigheden van de zaak niet van zodanige aard is dat deze ontbinding rechtvaardigt. Het hof wijst erop dat er geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij en dat de opslag van de stekjes niet leidde tot overlast voor de omgeving.

Het hof concludeert dat de vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen en dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven. De kosten van de procedure worden toegewezen aan [appellant 1] en [appellante 2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.160.838/01
arrest van 25 augustus 2015
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant 1] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee,
tegen
Stichting [stichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.H.J. Kochx te Etten-Leur,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 november 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton, locatie Bergen op Zoom, van 3 september 2014, gewezen tussen [appellant 1] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak- en rolnummer 2735475 CV EXPL 14-429)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het comparitievonnis van 19 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met één productie;
  • [appellant 1] heeft pleidooi gevraagd; pleidooi is bepaald, maar op het laatste moment is daar toch van afgezien.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft in rov. 2.1 van het bestreden vonnis de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
- [geïntimeerde] heeft met ingang van 8 maart 2005 aan [appellant 1] en [appellante 2] verhuurd de woning (een galerijflat, met een daarbij behorende berging), staande en gelegen aan het adres [adres] te [plaats] .
- Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de door [geïntimeerde] gehanteerde “Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte van 1 januari 1998” van toepassing verklaard. In artikel 7 lid 1 van die Voorwaarden is bepaald:
“Huurder zal het verhuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan bij overeenkomst gegeven bestemming gebruiken”.
- De door [appellant 1] en [appellante 2] verschuldigde huurprijs bedraagt thans € 469,52 per maand.
- De politie heeft op 12 december 2013 een doorzoeking gehouden in de woning van
[appellant 1] en [appellante 2] . Daarbij zijn, in de berging, 3 dozen met daarin in totaal 357 stekken van hennepplanten aangetroffen. Deze zijn door de politie in beslag genomen.
- De politie heeft [appellant 1] , alsook diens broer [broer van appellant] , als verdachte van overtreding van de Opiumwet gehoord.
- [geïntimeerde] heeft [appellant 1] en [appellante 2] bij brief van 16 december 213 erop gewezen dat het opslaan of voorhanden hebben van stekken van hennepplanten een strafbaar feit is, dat zij zich in haar ogen niet als goed huurders hebben gedragen en dat zij - onder verwijzing naar het door haar gevoerde zero tolerance beleid’ - in de gelegenheid werden gesteld om de huurovereenkomst zelf op te zeggen. [geïntimeerde] heeft er daarbij op gewezen dat, bij gebreke van een opzegging door [appellant 1] en [appellante 2] een ontbindingsprocedure zou worden gestart. [appellant 1] en [appellante 2] hebben de huurovereenkomst niet opgezegd.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd – kort samengevat – de huurovereenkomst op grond van artikel 6:265 BW tussen partijen te ontbinden en [appellant 1] te veroordelen het gehuurde te ontruimen.
[appellant 1] heeft de vordering gemotiveerd weersproken.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen toegewezen met veroordeling van [appellant 1] in de kosten.
Het gehuurde is in afwachting van deze beslissing niet ontruimd, noch vrijwillig, noch door de deurwaarder (punt 31 mva).
[appellant 1] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] met haar veroordeling in de kosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd weersproken.
3.3.
In deze zaak staat centraal de vraag of de opslag van 357 hennepstekjes - tezamen met 12 (niet aangesloten) assimilatielampen, 14 droogrekken en een weegschaal - door de politie aangetroffen in de berging behorende bij de gehuurde flat, onder de omstandigheden waarin deze zijn aangetroffen, voldoende grond oplevert voor de ontbinding van de huurovereenkomst.
3.4.
Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat iedere tekortkoming – ook de niet toerekenbare – de ontbinding van de huurovereenkomst kan bewerkstelligen, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De bewijslast ten aanzien van het bestaan van een grond voor ontbinding berust bij [geïntimeerde] . De bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden die een beroep op de tenzij-bepaling rechtvaardigen, berust bij [appellant 1] .
3.5.
Ten aanzien van de (kwaliteit van de) hennepstekjes heeft [appellant 1] (in de punten 3 en 7 CvA en in de toelichting op grief 2) gesteld dat de aangetroffen stekjes inmiddels waren verdroogd en daardoor waardeloos geworden. [geïntimeerde] heeft dat betwist onder verwijzing naar overgelegde foto’s, genomen door een medewerker van haar op 4 december 2013 en door de politie ten tijde van de vondst op 12 december 2013. [geïntimeerde] stelt, in de bespreking van grief 2, dat de stekjes bijgevolg in prima verhandelbare conditie verkeerden.
Het hof kan inderdaad uit de foto’s niet meer opmaken dan dat de planten toentertijd nog groen waren. Bij gebreke aan enige onderbouwing van de stelling van [appellant 1] gaat het hof ervan uit dat sprake was van stekjes die konden worden verhandeld en gekweekt.
In punt 7 van de conclusie van antwoord acht [appellant 1] het van belang te melden dat het geslacht van de planten onbekend is en dat enkel vrouwelijke planten hennep kunnen voortbrengen. Aangezien het derhalve geen zin heeft mannelijke stekjes te houden moet het hof ervan uitgaan dat sprake was van vrouwelijke stekjes. Als [appellant 1] meent dat sprake was van mannelijke stekjes was het aan hem om dit bevrijdende verweer nader te onderbouwen en aannemelijk te maken. Dat doet hij niet.
3.6.
[appellant 1] heeft voorts aangevoerd dat de stekjes niet van hem waren en dat hij er niet van op de hoogte was dat (waarschijnlijk) zijn broer die stekjes had opgeslagen in de berging. Deze stelling berust uitsluitend op de verklaring van [appellant 1] zelf. Enig ondersteunend bewijs wordt niet genoemd. Integendeel, uit de door [appellant 1] overgelegde bij de politie afgelegde verklaring van die broer ontkent die broer dat. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de stekjes door [appellant 1] in de berging waren opgeslagen.
3.7.
Het hof neemt verder in aanmerking dat geen sprake was van teelt of kweek van de stekjes in de berging (noch van een voornemen daartoe, terwijl ook geen voorbereidingshandelingen waren getroffen, anders dan in HR 29 januari 2011, ECLI:NL:PHR:BP4799). Dat wordt door [geïntimeerde] ook niet gesteld en dat is door de wijze van opslag – in dozen, zonder water- en voedingtoevoer en zonder verlichting in een verder donkere en vooral rommelig ogende berging – ook niet aannemelijk. De tekortkoming waarop [geïntimeerde] zich beroept is het gebruik van de bij de woning gehuurde berging ten behoeve van de opslag van hennepstekjes (punten 9 en 11 inl. dagv.). Deze conclusie maakt het hof tot de zijne. Daarbij neemt het hof nog in overweging dat van een ander doel dan het verhandelen van de stekjes niet is gebleken.
Wel neemt het hof hierbij in overweging dat gesteld noch gebleken is dat [appellant 1] de stekjes vanuit zijn woning of berging verkocht en leverde aan derden. Het was, zo moet het hof vaststellen, kennelijk de bedoeling de stekjes elders af te leveren. De opslag had daarmee de functie van doorvoer. Overlast – van kopers die langskomen - speelt dan geen rol.
Dat het hier gaat om beroeps- en/of bedrijfsmatige handel en opslag acht het hof een te verstrekkende conclusie. Uit een eenmalige opslag van drie dozen met 357 hennepstekjes kan die conclusie niet worden getrokken.
[geïntimeerde] heeft voorts terecht aangevoerd, onder verwijzing naar Hof ’s-Hertogenbosch (strafkamer) 5 juli 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AP7304, dat het voorhanden hebben van stekjes onder het verbod van de Opiumwet valt. Ook in deze zaak wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een strafbaar feit.
[geïntimeerde] wijst voorts op de veroorzaakte stankoverlast (klachten dienaangaande zouden de politie hebben geactiveerd op te treden) en de negatieve uitstraling op de omgeving vanwege de handel en het daarop volgende politieoptreden. Dit zijn feiten die door [appellant 1] niet worden betwist. Het hof neemt daarbij wel in overweging dat als de stekjes al stankoverlast zouden hebben veroorzaakt die overlast zeer gering moet zijn geweest, reeds omdat – zo tonen de foto’s – de omvang aan bladgroen beperkt is. Door [geïntimeerde] is ook niet onderbouwd dat er overlast is geweest, noch wie die overlast heeft ondervonden, en wat de mate van die stank was geweest.
3.8.
Voor de verdere beoordeling stelt het hof voorop dat in casu geen sprake is geweest van een in werking zijnde of een in de fase van aanleg verkerende hennepkwekerij, waaromtrent zeer veel jurisprudentie bestaat, in die zin dat ontbinding en ontruiming vrijwel onvermijdelijk is. Dat wordt door [geïntimeerde] ook niet gesteld. Er bestaat hier geen aanleiding die jurisprudentie te volgen. Er is immers geen sprake van gevaar voor brand en wateroverlast. Voorts is onaannemelijk dat de onderhavige opslag – vanwege het ontbreken van causaal verband - reden kan zijn voor een verzekeringsmaatschappij om bij het verwezenlijken van het brandrisico of het risico van wateroverlast niet tot uitkering over te gaan. Evenmin bestaat er grond om de jurisprudentie te volgen aangaande de ontoelaatbaarheid van drugshandel aan de deur en de daarmee gepaard gaande overlast. Daarvan is geen sprake.
Hooguit kan worden gezegd dat [appellant 1] zich in de bij het gehuurde behorende berging (niet in het woongedeelte van het gehuurde) schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit (aanwezigheid van hennepstekjes; de aanwezigheid van de lampen e.d. is geen strafbaar feit). Echter, in het algemeen genomen leidt het plegen van een strafbaar in de privésfeer van een woning niet tot ontbinding van de huurovereenkomst. Te denken valt aan strafbare feiten als het voorhanden hebben van een vuurwapen, heling, fiscale fraude en valsheid in geschrifte, mishandeling en dergelijke. Dit kan bijvoorbeeld anders worden, net zo als bij het veroorzaken van overlast, als de omgeving bij de activiteiten wordt betrokken (zoals het tonen van een vuurwapen aan buren). Daarvan is hier geen sprake. Zulke of andere bijzondere omstandigheden worden door [geïntimeerde] ook niet gesteld, of het moet zijn de stankoverlast. De gestelde overlast acht het hof te gering van betekenis om de gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.
Bij herhaling van dit gedrag kan mogelijk wel toewijzing van de vorderingen volgen.
3.9.
De door [geïntimeerde] genoemde grondslagen voor de ontbinding bestaande uit het niet gebruiken van de bij het gehuurde behorende berging overeenkomstig de bestemming, althans het handelen zoals een goed huurder niet betaamt, acht het hof in het onderhavige geval ontoereikend. Uiteraard is het gehuurde niet bestemd om te worden gebruikt voor criminele en strafbare activiteiten en zal een goed huurder geen hennepstekjes opslaan voor doorvoer, maar de onderhavige handelwijze en het strafbare feit ten tijde van het gebruik van het gehuurde acht het hof, mede gelet op de aard daarvan zoals hiervoor vastgesteld (opslag voor doorvoer), en de omvang (drie kartonnen dozen hennepstekjes) te gering van betekenis om het door [geïntimeerde] gewenste gevolg te bewerkstelligen.
In dit verband merkt het hof nog op dat het door [geïntimeerde] gevoerde zero-tolerancebeleid haar niet kan baten. Dat beleid is kennelijk gegrond op het terugdringen van (brand-) gevaarlijk situaties en van overlast (mede ingegeven door de wens omwonenden te beschermen en verzekeringskwesties als gevolg van bestemmingswijziging te voorkomen). Dat beleid is niet gericht, en kan ook – vanwege de privacybescherming die iemand in zijn woning geniet - niet gericht zijn op het voorkomen en sanctioneren van (lichte) strafrechtelijke vergrijpen. [geïntimeerde] onderbouwt ook niet, althans onvoldoende wat haar belang is bij het voeren van een beleid gericht tegen de onderhavige kleine criminaliteit.
Het heeft ten slotte het woonbelang van [appellant 1] en zijn gezin in aanmerking genomen.
3.10.
De conclusie is dan dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven en dat de vorderingen van [geïntimeerde] dienen te worden afgewezen. De afzonderlijke grieven behoeven geen beoordeling. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant 1] worden begroot op € 600,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 93,80 aan dagvaardingskosten en op € 308,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M. van Ham en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 augustus 2015.
griffier rolraadsheer