In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant 1] en [appellante 2] enerzijds en Stichting [stichting] anderzijds. De zaak is ontstaan na de ontdekking van 357 hennepstekjes in de berging van de huurwoning van [appellant 1] en [appellante 2] door de politie tijdens een doorzoeking op 12 december 2013. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft de huurders in een brief van 16 december 2013 gewezen op het feit dat het voorhanden hebben van hennepstekjes een strafbaar feit is en hen de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst op te zeggen. Toen de huurders dit niet deden, heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de huurders te veroordelen tot ontruiming.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de opslag van de hennepstekjes in de berging niet voldoende grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof overweegt dat de tekortkoming, namelijk het voorhanden hebben van hennepstekjes, gezien de omstandigheden van de zaak niet van zodanige aard is dat deze ontbinding rechtvaardigt. Het hof wijst erop dat er geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij en dat de opslag van de stekjes niet leidde tot overlast voor de omgeving.
Het hof concludeert dat de vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen en dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven. De kosten van de procedure worden toegewezen aan [appellant 1] en [appellante 2].