ECLI:NL:GHSHE:2015:3301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
20-000124-13 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en voordeelsberekening bij vrijspraak voor witwasdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder vrijgesproken van een witwasdelict, maar het hof heeft geoordeeld dat de uitgaven die verband houden met het witwassen wel in de voordeelsberekening moeten worden meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 110.830,- bedroeg, maar heeft dit bedrag verlaagd naar € 65.712,56 na een matiging van 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing is gebaseerd op een uitgebreide analyse van de financiële situatie van de veroordeelde, waarbij gebruik is gemaakt van de methode van de eenvoudige kasopstelling. Het hof heeft de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e, derde lid, Wetboek van Strafrecht en de mogelijkheid om ontnemingsmaatregelen te nemen, zelfs als er vrijspraak is voor het gronddelict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000124-13 OWV
Uitspraak : 24 augustus 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2013 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-825589-09 tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 110.830,- en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op
€ 52.552,88 en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor een beter begrip van de hierna weer te geven standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie volgt hierna eerst een uitgebreidere weergave van de onderliggende veroordelende strafuitspraken.
Verder zullen hierna [medeveroordeelde] (parketnummer 20-000125-13 OWV) en [veroordeelde] (parketnummer 20-000124-13 OWV) telkens gezamenlijk worden genoemd, nu zij naast medeveroordeelden tevens echtelieden zijn die een economische eenheid vormen. In beide zaken wijst het hof op dezelfde datum eindarrest.
Strafvonnis
Bij strafvonnis met parketnummer 01/825589-09 van 10 februari 2012 is [veroordeelde] - kort gezegd en voor zover relevant – veroordeeld ter zake van:
Feit 1:
Medeplegen van gewoontewitwassen met betrekking tot:
-Swarovski-kristal en audiovisuele apparatuur;
-kampeerwagens, met kenteken [kenteken] en [kenteken] en de brandstofkosten;
-een motorvoertuig (Mercedes Benz E300) met kenteken [kenteken] ;
-bouwmaterialen en bouwkosten met name voor de aanschaf en plaatsing van een serre en dakkapel;
gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 14 oktober 2009;
[veroordeelde] is onder feit 1 vrijgesproken van het witwassen met betrekking tot:
-Koi-karpervijver met toebehoren en inhoud;
-meubelen;
-keuken;
-overige inrichting;
-motorboot, merk Mariah, registratienummer: [kenteken] ;
-Mercedes-Benz (Mercedes-Benz SL280), kenteken [kenteken] ;
-Mercedes-Benz (Mercedes-Benz C200), kenteken [kenteken] ;
-investeringskosten in coffeeshop genaamd [naam]
Feit 2:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid, gepleegd op 14 oktober 2009;
Strafarrest
Bij strafarrest van 31 januari 2014 (parketnummer 20-000580-12) heeft het hof in hoger beroep van voormeld strafvonnis - verkort en voor zover relevant weergegeven - het navolgende oordeel geoordeeld:
Feit 1:
Vrijspraak van gewoontewitwassen;
Feit 2:
Bewezenverklaring:
“Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”, gepleegd op 14 oktober 2009;
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel aanwezig hebben van hennep - bewezen in hoger beroep - geen voordeel oplevert en dat op die grond de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Het is volgens de verdediging niet toegestaan om – gelijk in de voordeelrapportage – dan het voordeel te baseren op schijnbaar onverklaarbare inkomsten waaraan geen misdrijf wordt gekoppeld.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu [medeveroordeelde] en [veroordeelde] uiteindelijk in hoger beroep van witwassen zijn vrijgesproken, de met het witwassen verband houdende uitgaven niet in de voordeelberekening kunnen worden betrokken. Gelet op de vrijspraken in voormeld strafarrest zijn dit dan de uitgaven met betrekking tot het Swarovski-kristal en audiovisuele apparatuur, de kampeerwagens met kenteken [kenteken] en [kenteken] en de brandstofkosten, het motorvoertuig (Mercedes Benz E300) met kenteken [kenteken] , de bouwmaterialen en bouwkosten voor de aanschaf en plaatsing van een serre en dakkapel.
De advocaat-generaal heeft zich met vorenstaand standpunt geschaard achter het oordeel van de rechtbank in het bestreden ontnemingsvonnis. Daarin zijn evenmin de uitgaven ter zake de onderdelen ten aanzien waarvan veroordeelde van witwassen is vrijgesproken bij de voordeelberekening betrokken.
Het hof overweegt omtrent vorenstaande standpunten het navolgende.
Algemeen
Voor zover hierna naar dossierpagina’s, hoofdstukken en bijlagen wordt verwezen, betreft het telkens delen uit het tegen [medeveroordeelde] en [veroordeelde] opgemaakte proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Divisie recherche, genaamd [naam] , bestaande uit een stamproces-verbaal (doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 126) en de daarbij gevoegde 53 bijlagen. Dit proces-verbaal zal hierna telkens worden aangeduid met “voordeelrapportage”.
Grondslag schatting
Uit voormeld strafarrest volgt dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] zijn veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Krachtens artikel 11, vijfde lid, Opiumwet kan een geldboete van genoemde categorie worden opgelegd als het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
Uit voormelde voordeelrapportage (blz 15) volgt dat tegen [medeveroordeelde] en [veroordeelde] tevens een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Deze was gebaseerd op de verdenking terzake van: overtreding van de Wet wapens en munitie, witwassen en overtreding van de Opiumwet (bijlage 14).
Uit dit onderzoek is, blijkens de weergave ervan in de voordeelrapportage, aannemelijk geworden dat die feiten of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel hebben verkregen. Dit is vastgesteld aan de hand van de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling, nu tijdens het onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties/strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten (dossierpagina 121).
Bij de methode van de eenvoudige kasopstelling worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden, is er dus sprake van uit onbekende bron afkomstige contante ontvangsten. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van andere, onbekende contante ontvangstenbronnen.
Van de omvang van deze onbekende en niet legaal verklaarbare contante ontvangstenbronnen, derhalve vermoedelijk criminele, kan worden aangenomen dat deze tenminste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het voordeel baseren op de grondslag van het bepaalde in artikel 36e, derde lid, (oud) Wetboek van Strafrecht.
Bij voormelde grondslag is niet van belang of de onderliggende veroordeling – in dit geval het aanwezig hebben van hennep – voordeel heeft opgeleverd, als maar uit het uitgevoerde strafrechtelijk financieel onderzoek aannemelijk is geworden dat dat feit of andere feiten voordeel hebben opgeleverd. Het is duidelijk dat artikel 36e, lid 3, de mogelijke oplegging van de ontnemingsmaatregel in vergaande mate losmaakt van het gronddelict dat tot een veroordeling heeft geleid.
Om dit te bepalen is, zoals hiervoor overwogen, de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling gehanteerd waaruit - zoals ook hierna zal blijken – onverklaarbare inkomsten zijn gebleken. Het kan niet anders zijn dan dat die uit enig strafbaar feit afkomstig zijn. Daarbij is niet van belang door wie (als dader/deelnemer) die “andere strafbare feiten” zijn begaan.
Verwerping standpunten verdediging en advocaat-generaal
Uit het hiervoor onder het kopje “grondslag schatting” overwogene volgt dat, nu de schatting is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Wetboek van Strafrecht en dus grotendeels wordt geabstraheerd van het onderliggende veroordelende gronddelict, niet relevant is dat het aanwezig hebben van hennep geen voordeel oplevert. Het daarop gegronde verweer van de verdediging wordt verworpen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling een algemeen aanvaarde methode om het voordeel op de grondslag van artikel 36e, derde lid, Wetboek van Strafrecht vast te stellen. Ook het op die grond gebaseerde verweer van de verdediging wordt verworpen.
Nu het derde lid van artikel 36e Wetboek van Strafrecht de mogelijke oplegging van de ontnemingsmaatregel in vergaande mate losmaakt van het gronddelict dat tot een veroordeling heeft geleid, is evenmin van belang dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] van het ten laste gelegde witwassen zijn vrijgesproken.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit geen invloed heeft op de vaststelling van het voordeel. Er is een veroordeling gevolgd voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, er is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld waarbij uit een eenvoudige kasopstelling is gebleken dat er meer contant is uitgegeven dan beschikbaar was. Het kan bij deze stand van zaken, nu ook veroordeelde geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van de uitgaven, niet anders zijn dan dat deze uitgaven mogelijk zijn geweest door contante inkomsten uit enig misdrijf. In het kader van artikel 36e, derde lid, Wetboek van Strafrecht is het niet noodzakelijk dit misdrijf te benoemen.
Met inachtneming van het vorenstaande zal het voordeel op de navolgende wijze worden geschat, waarbij eventuele nadere verweren van de verdediging dan wel stellingen van de advocaat-generaal nog aan de orde zullen komen.
De schatting van het voordeel
Referteperiode
Overeenkomstig de voordeelrapportage stelt het hof de periode waarover het voordeel wordt geschat (referteperiode) op 1 januari 2002 tot en met 14 oktober 2009.
Beginsaldo contant geld
In de voordeelrapportage is het beginsaldo contant geld op 1 januari 2002 op € 0,- gesteld aan de hand van opgevraagde door [medeveroordeelde] en [veroordeelde] ondertekende inlichtingenformulieren uit het uitkeringsdossier van beiden (dossierpagina 35). Op deze inlichtingenformulieren is telkens door [medeveroordeelde] en [veroordeelde] geen bezit van contant geld aangegeven.
De verdediging heeft het in eerste aanleg ten aanzien van het beginsaldo gevoerde verweer herhaald en betoogd dat is uitgegaan van een onjuist beginsaldo. Dit verweer is evenwel gelijk als in eerste aanleg in het geheel niet onderbouwd en wordt reeds om die reden door het hof verworpen.
Overeenkomstig de voordeelrapportage en de rechtbank stelt het hof het beginsaldo contant geld op € 0,-.
Legale ontvangsten per kas
In de voordeelrapportage zijn de legale contante ontvangsten per kas gesteld op € 71.615,- op basis van kasopnamen over de periode van 2 januari 2003 tot en met 23 december 2009 (bijlage 53/2, dossierpagina’s 2542 t/m 2546).
De rechtbank heeft de legale ontvangsten gesteld op € 80.763,- door eveneens als legale contante ontvangsten aan te merken de navolgende bedragen:
-€ 5.448,-: ter zake van contant uitbetaalde inkomsten uit onderneming [naam] ; en
-€ 3.700,-: ter zake van ontvangen schenkingen van de opa van [veroordeelde] .
Met voormelde ontvangsten is de rechtbank enigszins tegemoet gekomen aan een door de verdediging in eerste aanleg hieromtrent gevoerd verweer. De rechtbank heeft de verdediging niet gevolgd in het verweer dat de schade-uitkeringen bij deze legale ontvangsten moeten worden betrokken.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld het omtrent de schade-uitkeringen gevoerde verweer in hoger beroep te herhalen wordt dit eveneens door het hof op dezelfde gronden als de rechtbank verworpen. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat deze uitkeringen contant zijn ontvangen of zijn uitgekeerd via andere bankrekeningen dan de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan.
Het hof stelt met de rechtbank de legale ontvangsten per kas op: € 80.763,-.
Eindsaldo contant geld
Met de rechtbank zal het hof het eindsaldo contant geld per 14 oktober 2009, anders dan in de voordeelrapportage, stellen op € 750,-. Tegen deze vaststelling door de rechtbank, hebben noch de verdediging noch de advocaat-generaal bezwaren geuit.
Beschikbaar voor het doen van uitgaven per kas
Uit het vorenstaande volgt dat het navolgende bedrag beschikbaar is geweest voor het doen van uitgaven per kas:
Beginsaldo contant geld: € 0,-
Legale ontvangsten per kas: € 80.763,- +/+
Eindsaldo contant geld:
€ 750,--/-
Beschikbaar
€ 80.013,-
Werkelijke uitgaven per kas
In de voordeelrapportage zijn de werkelijke uitgaven per kas vastgesteld op € 428.217,-. De rechtbank komt in het bestreden vonnis tot een bedrag van € 301.676,21. De advocaat-generaal heeft de werkelijke uitgaven per kas gesteld op € 185.118,77. Dit alles hangt samen met de hiervoor bij de bespreking en vervolgens verwerping van de standpunten genoemde omstandigheid dat door de rechtbank en de advocaat-generaal de ontnemingsmaatregel is gekoppeld aan het onderliggende witwasdelict, waarvan veroordeelde uiteindelijk door het hof in het strafarrest geheel is vrijgesproken.
Het hof komt tot de navolgende van de rechtbank en advocaat-generaal afwijkende uitgavenopstelling. Het hof neemt hetgeen in de voordeelrapportage omtrent de vastgestelde contante uitgaven is opgenomen (dossierpagina’s 2547 tot en met 2549) tot uitgangspunt, voor zover hierna niet anders wordt vermeld.
-uitgaven aangetroffen hennep:
In de voordeelrapportage is opgenomen dat de op 14 oktober 2009 in de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] aangetroffen 1.342 gram hennep zou zijn aangekocht. Daarvoor is een contante uitgave opgenomen van € 4.542,99 (hoofdstuk 4.3.4).
De rechtbank heeft in het ontnemingsvonnis aannemelijk bevonden dat de 1.342 gram hennep niet was aangekocht, maar van eigen kweek afkomstig was en heeft op grond daarvan voormelde contante uitgave niet meegenomen. Evenals de advocaat-generaal zal het hof zich achter dit oordeel scharen en voornoemd bedrag niet als contante uitgave meenemen.
De rechtbank heeft wel als contante uitgave meegenomen een bedrag van € 55,- waarvoor de op 19 mei 2010 bij [medeveroordeelde] en [veroordeelde] aangetroffen hennepplanten zouden zijn gekocht. Anders dan de advocaat-generaal zal het hof zich niet achter dit oordeel scharen omdat het een uitgave betreft die valt buiten de hiervoor aangegeven referteperiode die eindigt op 14 oktober 2009.
-betaling reparatie schade:
Uit bankafschriften blijkt dat er op 4 november 2004 een uitkering schade ARAG plaatsvindt ten bedrage van € 951,80. Op 10 januari 2005 vindt een uitkering autoschade plaats van € 4.950,- (hoofdstuk 4.5.1 voordeelrapportage).
Het hof acht – anders dan in de voordeelrapportage is opgenomen – niet aannemelijk geworden dat de autoschaden uiteindelijk per kas zijn voldaan en zal met de rechtbank en de advocaat-generaal voormelde bedragen niet als contante uitgaven meenemen.
-terugstorting motorrijtuigenbelasting:
Uit bankafschriften blijkt dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] gedurende de periode van 2005 tot en met 2008 een bedrag ter hoogte van in totaal € 1.372 per kas hebben gestort ter zake teveel betaalde motorrijtuigenbelasting (hoofdstuk 4.5.1.3).
Voormeld bedrag neemt het hof als contante uitgave in aanmerking.
-koikarpers en vijver:
[medeveroordeelde] en [veroordeelde] hadden een buitenvijver met daarin koikarpers. Uit ingesteld onderzoek is gebleken dat de waarde van de vijveronderdelen en de koikarpers in totaal een (gewogen gemiddelde) waarde hadden van € 4.050,- (hoofdstuk 4.5.4 voordeelsrapportage).
Overeenkomstig de voordeelrapportage en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof aannemelijk dat voormelde vijver en koikarpers per kas zijn betaald en neemt deze waarde derhalve mee als contante uitgave.
-verbouwingen: serre en afwerking alsmede dakkapel:
[medeveroordeelde] en [veroordeelde] hebben in 2004/2005 een serre laten aanbouwen alsmede een dakkapel laten plaatsen. In de voordeelrapportage is daarvoor als contante uitgave opgenomen respectievelijk een bedrag van € 29.040,- (totaal) en € 5.950,- (hoofdstuk 4.5.5 voordeelrapportage).
In het kader van de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft de verdediging erop gewezen dat [medeveroordeelde] heeft verklaard dat de kosten van de bouwmaterialen ten behoeve van de verbouwing van de serre en de plaatsing van de dakkapel in totaal € 7.200,- hebben bedragen en de daarmee gemoeide arbeid door [medeveroordeelde] , zijn broer en zijn vader zelf is verricht.
Gelet op deze verklaring zal het hof – in afwijking van het gestelde in de voordeelrapportage - laatstgenoemd bedrag als contante uitgave meenemen.
-Swarovski kristal:
Tijdens de doorzoeking op 14 oktober 2009 in de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] werd in de woonkamer een vitrinekast met Swarovski-kristal aangetroffen. In de voordeelrapportage is hieromtrent een contante uitgave van € 6.797,50 opgenomen (hoofdstuk 4.5.6.1 voordeelrapportage).
In het kader van de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft [veroordeelde] een verklaring gegeven voor de herkomst van dat kristal. Zij heeft verklaard dat zij dit in 2006 ten behoeve van haar opa met geld van haar opa heeft aangeschaft. [veroordeelde] zou op verzoek van haar opa de kwitanties in haar woning hebben bewaard en vervolgens – na het overlijden van haar opa in 2007 – zou genoemd kristal deel hebben uitgemaakt van de erfenis die haar toekwam.
Gelet op deze verklaring acht het hof aannemelijk dat voornoemd kristal niet door [medeveroordeelde] en [veroordeelde] per kas is voldaan en zal deze – in afwijking van de voordeelrapportage – niet als contante uitgave aanmerken.
-Meubelen:
In de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] werden bij de doorzoeking op 14 oktober 2009 meubelen aangetroffen die na onderzoek een totale aanschafwaarde van € 15.962,50 bleken te hebben. Van de onderzochte meubelen werden geen afzonderlijke betalingen aangetroffen op de bankrekeningen van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] (hoofdstuk 4.5.6.2).
Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat deze meubelen per kas zijn betaald en zal deze als contante uitgave aanmerken. Dit in afwijking van het oordeel van de rechtbank en het standpunt van de advocaat-generaal.
-Keuken:
De kostprijs van de keuken in de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] is in de voordeelrapportage geschat op € 8.000,-, een gemiddelde van door keukenzaken uitgevoerde schattingen. Vermoedelijk is deze keuken ten tijde van de verbouwing van de serre geplaatst. Hiervan werden geen afzonderlijke betalingen aangetroffen op de bankrekeningen van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] . Ook werden hiervan geen facturen of betalingsbewijzen aangetroffen (hoofdstuk 4.5.6.4 voordeelrapportage).
Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat voormelde keuken per kas is betaald en zal voormeld bedrag – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – als contante uitgave aanmerken.
-overige inrichting:
In de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] zijn daarnaast aangetroffen: gordijnen, nieuwe deuren, vazen, LCD/Plasma tv’s en lamellen. Ook was op de slaapkamers, badkamer en zolder een luxe inrichting aanwezig.
Ten aanzien van een Philips Flatscreen TV, een Bose mediacenter, een tv van het merk LG en een damesfiets zijn daarvan in de voordeelrapportage gemiddelde aankoopbedragen opgenomen met een totaalbedrag van € 9.444,-.
Voor de overige inrichting wordt een uitgegeven bedrag geschat van € 15.000,- die in de periode vanaf 1 januari 2003 tot en met 31 december 2009 daaraan zou zijn uitgegeven (hoofdstuk 4.5.6.5 voordeelsrapportage).
In de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft de verdediging erop gewezen dat [medeveroordeelde] heeft verklaard de flatscreen televisie in bruikleen te hebben gehad van zijn zwager. De LG televisie en het Bose Mediacenter zouden [medeveroordeelde] en [veroordeelde] tegen zeer beperkte aankoopbedragen op internet hebben gekocht via marktplaats en hebben betaald van de ontvangen kinderbijslag.
Gelet op deze verklaring zal het hof – anders dan in de voordeelrapportage – het totaalbedrag van € 9.444,- niet als contante uitgave in aanmerking nemen.
De waarde van de overige inrichting zal het hof met de rechtbank niet vaststellen op
€ 15.000,- maar op een bedrag van € 8.695,- en in aanmerking nemen als contante uitgave, nu aannemelijk is dat deze per kas is betaald.
-Camper met kenteken [kenteken] :
Onder de broer van [medeveroordeelde] is een camper in beslaggenomen met het kenteken [kenteken] . Deze was voorzien van alle luxe, zoals bijvoorbeeld zonnepanelen, tv en videosysteem. In de voordeelrapportage is hieromtrent een waarde van € 50.000,- als contante uitgave opgenomen (hoofdstuk 4.5.10).
De rechtbank heeft in het bestreden ontnemingsvonnis voor deze camper een waarde van
€ 29.000,- meegenomen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze camper niet als contante uitgave kan worden meegenomen, nu het hof in het strafarrest de veroordeelde van het witwassen van de betreffende camper heeft vrijgesproken.
Het hof zal vorenstaande camper evenmin bij de contante uitgaven betrekken. Niet omdat het hof [medeveroordeelde] en [veroordeelde] heeft vrijgesproken van het witwassen van deze camper, maar gelet op de omstandigheid dat in het strafarrest van het hof d.d. 31 januari 2014 (blz. 5) is overwogen dat niet bewezen is dat deze camper in eigendom aan [medeveroordeelde] heeft toebehoord.
-camper met kenteken [kenteken] :
Onder de vader van [medeveroordeelde] werd eveneens een camper met kenteken [kenteken] in beslag genomen. In de voordeelrapportage is daaromtrent een contante uitgaven opgenomen van € 40.000,- (hoofdstuk 4.5.11).
De rechtbank heeft in het bestreden ontnemingsvonnis voor deze camper een contante uitgave opgenomen van € 15.000,-.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze camper niet als contante uitgave kan worden meegenomen nu het hof in het strafarrest de veroordeelde van het witwassen van de betreffende camper heeft vrijgesproken.
Het hof zal vorenstaande camper evenmin bij de contante uitgaven betrekken. Niet omdat het hof [medeveroordeelde] en [veroordeelde] heeft vrijgesproken van het witwassen van deze camper, maar gelet op de omstandigheid dat in het strafarrest van het hof is overwogen dat niet bewezen is dat deze camper in eigendom aan [medeveroordeelde] heeft toebehoord.
-Aanschaf alarmsysteem [kenteken] :
Nu niet aannemelijk is geworden dat de camper met kenteken [kenteken] in eigendom aan [medeveroordeelde] heeft toebehoord, zal het hof - in afwijking van de voordeelrapportage (hoofdstuk 4.5.11.4.5) - evenmin een contante uitgave voor het alarmsysteem voor deze camper ten bedrage van € 699,- in aanmerking nemen.
-Kosten gebruik voertuigen:
Nu niet aannemelijk is geworden dat de campers met [kenteken] en kenteken [kenteken] in eigendom aan [medeveroordeelde] hebben toebehoord, zal het hof - in afwijking van de voordeelsrapportage (hoofdstuk 4.5.13.12) - evenmin een contante uitgave voor de brandstofkosten ten bedrage van € 3.923,78 in aanmerking nemen.
-Taxatiekosten [kenteken] :
Anders dan in de voordeelrapportage zal het hof taxatiekosten van € 45,- niet in aanmerking nemen, omdat het hieromtrent in de voordeelrapportage gestelde onvoldoende duidelijk is (hoofdstuk 4.5.13.9.1).
-Quad TGB, kenteken [kenteken] :
Van 16 juni 2006 tot 27 juni 2006 heeft een quad met kenteken [kenteken] op naam van [medeveroordeelde] gestaan. Uit onderzoek is gebleken dat [medeveroordeelde] hiervoor € 5.895,- per kas heeft betaald, welk bedrag in de voordeelrapportage als contante uitgave is opgenomen (hoofdstuk 4.5.13.8).
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof voormelde contante uitgave aannemelijk en zal deze bij de berekening betrekken.
-Hobbycaravan met kenteken [kenteken] :
Vanaf 18 februari 2005 tot 18 mei 2006 heeft [medeveroordeelde] een caravan, merk Hobby, type Prestige, in eigendom gehad. [medeveroordeelde] heeft daarvoor € 14.000,- betaald. In de voordeelrapportage is dit bedrag als contante uitgave meegenomen (hoofdstuk 4.5.13.10).
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof voormelde contante uitgave aannemelijk en zal deze bij de berekening betrekken.
-Vaartuig Mariah motorboot, registratienummer [kenteken] :
Op 23 mei 2005 werd een motorboot, merk Mariah, met registratienummer [kenteken] , in de haven van camping [naam] aangetroffen. In de administratie werd gezien dat [medeveroordeelde] daar een seizoenplaats huurde. De ligplaats bleek gehuurd door [veroordeelde] . De boot stond op naam van [naam] te Helmond. Uit het ingestelde onderzoek is aannemelijk geworden dat deze boot door [medeveroordeelde] werd gekocht tegen een contante betaling van € 26.390 en op 13 juni 2003 op naam van [naam] werd gesteld (hoofdstuk 4.5.13.11 en bijlage 51/15).
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal betrekt het hof voormelde contante uitgave bij de voordeelberekening.
De enkele stelling van de verdediging dat de boot niet van [medeveroordeelde] is geweest maar van [naam] doet hieraan niet af, nu de betreffende boot eerst op 26 mei 2005 door [naam] aan [naam] werd overgedragen, blijkens hetgeen daarover in de voordeelrapportage is opgenomen.
-Investering coffeeshop [naam] :
Onderzoek is ingesteld naar de investering van fl.40.000,- door [medeveroordeelde] in een coffeeshop genaamd [naam] . Op 23 april 2003 heeft [medeveroordeelde] daarover tegen de politie verklaard genoemd bedrag in deze coffeeshop te hebben geïnvesteerd. Op grond daarvan is in de voordeelrapportage een contante uitgave opgenomen van
€ 18.151,21 (equivalent van fl.40.000,-) (hoofdstuk 4.5.14).
In het strafarrest d.d. 31 januari 2014 (blz. 8) heeft het hof ten aanzien van deze uitgave overwogen dat [medeveroordeelde] over zijn verklaring van 23 april 2003 meerdere malen heeft verklaard dat dit een verzinsel van hem is geweest. Verder zou, aldus het hof, evenmin uit het dossier blijken dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] daadwerkelijk genoemd bedrag in de coffeeshop geïnvesteerd zouden hebben.
Gelet op het vorenstaande zal het hof voormelde contante uitgave niet in de berekening betrekken.
-Nibud:
Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] voor het levensonderhoud van hun gezin (twee volwassenen en drie kinderen), gemiddeld een bedrag van € 700,- per maand hebben uitgegeven, derhalve € 8.400,- per jaar.
In de voordeelrapportage is eveneens ten aanzien van deze uitgaven opgenomen dat uit bankafschriften is gebleken dat over de jaren 2002 tot en met 2009 sporadisch voor bedoelde uitgaven giraal werd betaald. Dit is in de kasopstelling aldus verwerkt dat over een periode van 2002 tot en met 2009 jaarlijks een bedrag van € 500,- in mindering is gebracht op de kasopstelling (hoofdstuk 4.5.15.1).
Het hof zal voormelde correctie in die zin verwerken dat jaarlijks niet een bedrag van
€ 8.400,- maar van (€ 8.400,- -/- € 500,- =) € 7.900 in aanmerking zal worden genomen. Derhalve in totaal over de referteperiode van januari 2002 tot en met oktober 2009 een bedrag van 7 10/12 x € 7.900,- = € 61.883,-.
-Overige contante uitgaven:
Voorts neemt het hof overeenkomstig de voordeelrapportage navolgende contante uitgaven in aanmerking nu aannemelijk is dat deze per kas zijn voldaan:
-Uitgave feesten: € 5.240,- (hoofdstuk 4.5.7.2)
-ASR-verzekeringen € 4.326,64 (hoofdstuk 4.5.8.1)
-aangetroffen facturen € 5.835,56 (hoofdstuk 4.5.8.2)
-aangetroffen kassabonnen € 3.033,58 (hoofdstuk 4.5.8.3)
-CZ € 1.152,44 (hoofdstuk 4.5.8.5)
-Vodafone € 2.150,- (hoofdstuk 4.5.8.5)
-T-mobile € 1.689,72 (hoofdstuk 4.5.8.5)
-CJIB € 1.025,- (hoofdstuk 4.5.8.5)
-schade Oostenrijk € 39,90 (hoofdstuk 4.5.8.5)
-kasstorting huur € 414,88 (hoofdstuk 4.5.8.5.1)
-bar [naam] € 40.000,- (hoofdstuk 4.5.9)
Samenvattend
Gelet op het vorenstaande stelt het hof de werkelijke uitgaven per kas als volgt vast:
-terugstorting motorrijtuigenbelasting: € 1.372,-
-koikarpers en vijver: € 4.050,-
-verbouwingen: serre en afwerking alsmede dakkapel: € 7.200,-
-meubelen: € 15.962,50
-keuken: € 8.000,-
-overige inrichting: € 8.695,-
-Quad TGB, kenteken [kenteken] : € 5.895,-
-hobbycaravan met kenteken [kenteken] : € 14.000,-
-vaartuig Mariah motorboot, registratienummer [kenteken] : € 26.390,-
-Nibud: € 61.883,-
-uitgave feesten: € 5.240,-
-ASR-verzekeringen: € 4.326,64
-aangetroffen facturen: € 5.835,56
-aangetroffen kassabonnen: € 3.033,58
-CZ: € 1.152,44
-Vodafone: € 2.150,-
-T-mobile: € 1.689,72
-CJIB: € 1.025,-
-schade Oostenrijk: € 39,90
-kasstorting huur: € 414,88
-bar [naam] :
€ 40.000,-
Totaal: werkelijke contante uitgaven:
€ 218.355,22
Het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel wordt daarmee vastgesteld op:
beschikbaar voor het doen van uitgaven: € 80.013,-
werkelijke contante uitgaven:
€ 218.355,22 -/-
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel):
€ 138.342,22 (negatief)
Toerekening van het voordeel
Overeenkomstig de rechtbank en het door de advocaat-generaal gestelde zal het hof voormeld vastgesteld voordeel op ponds-pondsgewijze verdelen tussen [medeveroordeelde] en [veroordeelde] , nu zij een economische eenheid vormen. Aan [medeveroordeelde] wordt derhalve toegerekend (€ 138.342,22 : 2=)
€ 69.171,11.
Op te leggen betalingsverplichting
De verdediging heeft matiging van de op te leggen betalingsverplichting bepleit wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze overschrijding zou erin zijn gelegen dat door het openbaar ministerie pas na 16 maanden het cassatieberoep in de strafzaak zou zijn ingetrokken, in welke periode er noch in de strafzaak noch in de ontnemingszaak enige handeling zijdens het openbaar ministerie zou zijn verricht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het aanvangsmoment van de redelijke termijn wordt door het hof gesteld op 14 oktober 2009, de datum waarop de woning van [medeveroordeelde] en [veroordeelde] is doorzocht en er beslaglegging heeft plaatsgevonden. De redelijke termijn in eerste aanleg eindigt op 11 januari 2013, de datum waarop door de rechtbank het ontnemingsvonnis is gewezen. Deze eerste fase – de duur waarvan doorgaans op twee jaren wordt gesteld – is met één jaar en bijna drie maanden overschreden.
De tweede fase van de redelijke termijn is aangevangen op 11 januari 2013, het moment waarop [veroordeelde] hoger beroep heeft ingesteld. Deze tweede fase eindigt op 24 augustus 2015 waarop het hof einduitspraak in deze zaak zal doen. De termijn in deze tweede fase – de duur waarvan doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld - is dus eveneens overschreden, en wel met bijna zeveneneenhalve maand
Het hof is van oordeel dat voormelde termijnoverschrijdingen van in totaal 1 jaar en bijna 10 maanden een matiging van de op te leggen betalingsverplichting rechtvaardigt. Het hof zal de op te leggen betalingsverplichting met 5% verlagen en in plaats van een € 69.171,11 een betalingsverplichting opleggen van € 65.712,56.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 69.171,11 (negenenzestigduizend honderdeenenzeventig euro en elf cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 65.712,56 (vijfenzestigduizend zevenhonderdtwaalf euro en zesenvijftig cent).
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.TH.C. van der Bilt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 24 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T. Gründemann en mr. G.TH.C. van der Bilt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.