Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 27 mei 2014;
- de akte uitlating VW Bank van 21 augustus 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 21 augustus 2014;
- de akte voorwaardelijke wijziging van eis van 21 oktober 2014 zijdens VW Bank met als productie de betekening van deze akte op 13 oktober 2014 aan [geïntimeerden c.s.].
7.De verdere beoordeling
- het saldoverloop van het krediet en/of een betalingsoverzicht;
Aldus was per 16 oktober 2012 de termijn van 16 augustus 2012 twee maanden achterstallig, aldus VW Bank.
Bij akte van 21 oktober 2014 (hierna ook de akte) - aan [geïntimeerden c.s.] per exploot betekend – heeft VW Bank nog aangevoerd dat partijen expliciet met elkaar hebben bedongen dat betalingen ontvangen in het kader van automatische incasso worden toegewezen aan de maand waarin de betaling wordt ontvangen. In dat kader is aan de automatische incasso ook een betalingskenmerk verbonden gekoppeld aan de maand waarvoor wordt betaald. Voorts is in bedoelde akte een voorwaardelijke wijziging van eis (subsidiaire vordering) opgenomen.
VW Bank heeft de uitbreiding van de grondslag van de primaire vordering en de eisvermeerdering (subsidiaire vordering) in hoger beroep blijkens de aan de akte van 21 oktober 2014 gehecht exploot van 13 oktober 2014 eveneens aan [geïntimeerden c.s.] heeft betekend, waarbij de in artikel 114 Rv gestelde termijn in acht is genomen. VW Bank kan daarom ondanks het feit dat de raadsman van [geïntimeerden c.s.] zich na het indienen van de memorie van grieven heeft onttrokken, toch in haar voorwaardelijke subsidiaire vordering en de eiswijziging van de primaire vordering worden ontvangen.
Op 26 januari 2013, zijnde de datum waarop VW Bank de als productie 4 bij de akte van 21 augustus 2014 overlegde brief heeft verstuurd, waren [geïntimeerden c.s.] de maandtermijnen van 16 december 2012 en 16 januari 2013 verschuldigd. De betaling op 16 september 2012 dient immers te worden toegerekend aan de augustustermijn, die van 16 oktober 2012 aan de septembertermijn, die van 16 november 2012 aan de oktobertermijn en de betaling van 16 januari 2013 aan de novembertermijn van 16 november 2012.
Op 26 januari 2013 was aldus ten aanzien van [geïntimeerden c.s.] geen enkele termijn twee maanden achterstallig, zoals artikel 12 onder a van de algemene voorwaarden conform artikel 33 Wck vereist en is er ten onrechte vervroegd opgeëist. De primaire vordering dient daarom te worden afgewezen.
Nu [geïntimeerden c.s.] dit verweer ook in eerste aanleg al hebben gevoerd (
“Ondanks inbeslagname auto 2009 altijd blijven betalen. Financieringsmaatschappij ingelicht. Terugvorderen auto – eigendom bank. Weinig moeite gedaan door bank”)kan hetgeen ter comparitie van partijen is opgemerkt dienen als een feitelijke toelichting. Dit leidt er niet toe dat de subsidiaire vordering van VW Bank niet of niet geheel kan worden toegewezen. Uit de verstrekte toelichting blijkt dat de inbeslagname van de auto (zie onderdeel 4.7.1. van het tussenarrest) samenhing met een daarmee uitgevoerd drugstransport, waarvoor [geïntimeerde 1] is veroordeeld in hoger beroep door de Belgische rechter hetgeen uitdrukkelijk in de risicosfeer van [geïntimeerden c.s.] lag en ligt. Voorts begrijpt het hof dat de auto na inbeslagname, mede vanwege de aanwezigheid van drugs, is gedemonteerd (zie ook productie 4 bij appeldagvaarding). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vermag het hof niet in te zien waarom VW Bank in de gegeven omstandigheden - naar eigen zeggen veel – kosten zou hebben moeten maken om onbekende onderdelen uit het buitenland terug te verkrijgen, waarvan de verkoopwaarde ongewis was, althans niet door [geïntimeerden c.s.] is onderbouwd. Hierbij geldt tevens dat VW Bank geen vergoeding van schade vordert, in welk kader de schadebeperkingsplicht in beginsel geldt, maar nakoming van de geldleenovereenkomst.
€ 96,76 dagvaardingskosten eerste aanleg en € 448,= griffierecht eerste aanleg, vermeerderd met 1 punt ad € 300,= conform de kantonrechterstaffel. Op de verschotten zal € 299,=, zijnde het aan [geïntimeerden c.s.] in rekening gebrachte griffierecht in hoger beroep, in mindering worden gebracht, zodat resteert € 245,76 aan verschotten en het genoemde bedrag aan salaris advocaat.
De veroordelingen zullen voorts – zoals gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.