ECLI:NL:GHSHE:2015:3270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
F 200.164.610/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige [de zoon 1] was vastgesteld. De moeder verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, zodat zij op alle woensdagen in de even weken contact kon hebben met [de zoon 1]. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en stelde een incidenteel appel in om de bestaande zorgregeling te handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2015 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof overweegt dat de huidige zorgregeling, die in onderling overleg is uitgebreid, in het belang van [de zoon 1] is. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot verdere uitbreiding van de zorgregeling af, maar past de juridische situatie aan op de feitelijke situatie door de zorgregeling te bevestigen zoals deze in de praktijk al wordt uitgevoerd. De beslissing van het hof is dat de zorgregeling wordt gewijzigd, waarbij de moeder en de vader om de veertien dagen contact hebben met [de zoon 1] van woensdagmiddag tot maandagochtend, en dat de ouders in onderling overleg de zorgregeling verder kunnen afstemmen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 augustus 2015
Zaaknummer: F 200.164.610/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/282792 FA RK 14-3767
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Scanlan,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, vestiging Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 februari 2015, heeft de moeder verzocht, kort gezegd, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de gewijzigde zorgregeling tussen haar en de minderjarige [de zoon 1] betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder en de minderjarige gerechtigd zijn tot contact met elkaar op alle woensdagen in de even weken, waarbij de moeder [de zoon 1] uit school haalt tot de daarop volgende woensdag, en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg te regelen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 april 2015, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder en de minderjarige [de zoon 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende eenmaal per twee weken van donderdagmiddag tot maandagochtend, waarbij de moeder [de zoon 1] op donderdagmiddag uit school haalt en hem maandagochtend weer naar school brengt, en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg tussen partijen te regelen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 21 mei 2015, heeft de moeder verzocht de vader in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 september 2014.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op [datum] 1999 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren:
- [de zoon 1] (hierna: [de zoon 1]), op [geboortedatum 1] 2005 te [woonplaats].
3.2.
Bij beschikking van 20 februari 2007 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 27 februari 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking is, voor zover thans van belang, de hoofdverblijfplaats van [de zoon 1] bij de moeder bepaald.
3.2.
Bij beschikking van 7 december 2009 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de zoon 1] voorlopig bij de vader bepaald. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 april 2010 de hoofdverblijfplaats van [de zoon 1] definitief bij de vader vastgesteld. Tevens heeft de rechtbank daarbij tussen de moeder en [de zoon 1] de volgende zorgregeling bepaald:
- eenmaal per twee weken van donderdagmiddag tot maandagochtend, waarbij de moeder [de zoon 1] op donderdagmiddag uit school haalt en hem maandagochtend weer naar school brengt, en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg tussen partijen te regelen.
3.3.1.
De moeder heeft de rechtbank, onder meer en voor zover thans van belang, verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, in die zin dat zij, kort gezegd, in de even weken op alle woensdagen tot de daaropvolgende woensdag contact wenst met [de zoon 1].
3.3.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat er niets naar voren is gekomen waaruit blijkt dat het verzoek tot uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de zoon 1] dient te worden afgewezen. De rechtbank acht het juist in het belang van [de zoon 1] dat deze omgang op de volgende wijze wordt uitgebreid, zodat er meer contact komt tussen de moeder en [de zoon 1]:
- eenmaal per twee weken van donderdagmiddag tot maandagochtend, waarbij de moeder [de zoon 1] op donderdagmiddag van school haalt en hem maandagochtend weer naar school brengt, en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.3.3.
De moeder heeft de rechtbank vervolgens verzocht een herstelbeschikking af te geven, nu er haars inziens sprake is van een kennelijke fout. De vader heeft de rechtbank verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en niet over te gaan tot het afgeven van een herstelbeschikking.
Bij brief van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, nu er in de bestreden beschikking geen sprake is van een kennelijke en eenvoudige herstelbare fout.
3.4.1.
De moeder kan zich met de inhoud van de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, aan dat partijen sinds vorig jaar in onderling overleg de zorgregeling hebben uitgebreid en dat de moeder en [de zoon 1] eenmaal in de twee weken van woensdagmiddag tot maandagochtend contact met elkaar hebben.
Voorts stelt de moeder dat de rechtbank, zoals blijkt uit de overwegingen van de bestreden beschikking, eveneens een uitbreiding van de zorgregeling voor ogen had. Het is de moeder dan ook volstrekt onduidelijk waarom de rechtbank vervolgens de zorgregeling oplegt zoals gedaan in de bestreden beschikking. Indien de rechtbank het verzoek van de moeder deels, dan wel geheel, had willen afwijzen, dan had dit in de overwegingen van de beschikking gemotiveerd toegelicht dienen te worden. Er wordt echter met geen woord gerept over een deels dan wel gehele afwijzing van het verzoek en de reden daarvan. De moeder voelt zich daarom genoodzaakt om hoger beroep in te stellen; zij volhardt in haar verzoek om een uitbreiding van de zorgregeling.
3.4.2.
In zijn verweerschrift voert de vader, kort samengevat, aan dat de interpretatie die de moeder geeft aan de bestreden beschikking berust op een verkeerde lezing van de uitspraak. De rechtbank heeft het kennelijk in het belang van [de zoon 1] geacht om de zorgregeling uit te breiden, zoals eerder in de beschikking van 19 april 2010 is opgelegd, maar dan wel nader in onderling overleg door partijen te regelen. Dit zelfde geldt voor de omgang gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. De vader kan zich met een uitbreiding van de zorgregeling niet verenigen.
In zijn incidenteel appel voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft overwogen dat er niets naar voren zou zijn gekomen waaruit blijkt dat het verzoek tot uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de zoon 1] dient te worden afgewezen en dat het juist in het belang van [de zoon 1] zou zijn dat deze omgang wordt uitgebreid zodat er meer contact is tussen de moeder en [de zoon 1]. Kort na de geboorte van [de zoon 1] is de moeder onder behandeling gesteld in verband met meervoudige problematiek. In het verleden is een dubbele diagnose gesteld vanwege langdurige en diepgaande depressies en jarenlange verslavingsproblematiek als gevolg van misbruik van alcohol. Als gevolg hiervan heeft de moeder een aantal suïcidepogingen ondernomen en is zij verscheidene malen opgenomen geweest in zorginstellingen. Wellicht vloeien hier thans nog risico’s uit
voor [de zoon 1]. De voorgeschiedenis van de moeder is juist een contra-indicatie voor uitbreiding van het contact.
Voorts wijst de vader erop dat de moeder onvoldoende toeziet op de persoonlijke dagelijkse verzorging van [de zoon 1] in de tijd dat [de zoon 1] bij de haar verblijft.
De vader voert verder aan dat hij tijdelijk toestaat dat de moeder en [de zoon 1] contact met elkaar hebben eenmaal per twee weken van woensdagmiddag tot maandagochtend. Een uitbreiding van de zorgregeling, zoals vastgelegd bij beschikking van 19 april 2010, wordt niet beoogd en is ook niet afgesproken tussen partijen.
De afgelopen jaren was er in de omgang rust, stabiliteit en regelmaat en dat wordt verstoord als de zorgregeling wordt uitgebreid, zoals de moeder verzoekt. [de zoon 1] wenst daarbij ook geen verandering in de huidige zorgregeling; hij voelt zich prettig bij de huidige regeling.
3.4.3.
In haar verweerschrift in incidenteel appel betwist de moeder de stellingen van de vader. De door de vader overgelegde stukken van het AMK dateren van de jaren 2006/2007. De moeder heeft zich met goed gevolg voor haar problemen laten behandelen. Zij is sinds 2009 niet meer in behandeling van een psychiater, psycholoog of Kentron, omdat zij haar problemen heeft overwonnen. De moeder leidt al jaren een stabiel leven met haar huidige partner met wie zij ouder is van de op [geboortedatum 2] 2010 geboren [de zoon 2]. Indien er bij de moeder risico’s en gevaren voor de veiligheid van de kinderen zouden zijn, dan zou [de zoon 2] in beeld zijn bij Jeugdzorg, hetgeen niet het geval is.
De moeder betwist voorts met klem dat er sprake zou zijn van een slechte verzorging van [de zoon 1] in de tijd dat zij voor [de zoon 1] zorgt.
3.5.
De raad heeft ter zitting van het hof verklaard geen argumenten te zien die maken dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen; de zorgen die de vader schetst over de situatie bij de moeder, worden door de raad niet onderschreven. De raad merkt hierbij echter op dat het voor [de zoon 1] van belang is dat hij van beide ouders het signaal krijgt hij veel van de andere ouder mag houden. De raad acht het tot slot wenselijk indien de ouders met elkaar in gesprek zouden gaan, bijvoorbeeld bij Juzt, om onder begeleiding intensieve ouderschapsgesprekken met elkaar te voeren.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de zoon 1] dient te worden vastgesteld. De moeder streeft een co-ouderschapsregeling na en de vader wenst (formele) handhaving van de zorgregeling, zoals deze is vastgelegd bij de beschikking van 19 april 2010.

Ten aanzien van het verzoek van de moeder om uitbreiding van woensdag tot en met maandag (in plaats van donderdag tot en met maandag)
3.6.3.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat partijen al zeker een jaar in onderling overleg uitvoering geven aan een zorgregeling waarbij de contacten die [de zoon 1] met de moeder heeft een dag eerder aanvangen (op woensdagmiddag na school in plaats van donderdagmiddag na school) dan is vastgelegd bij de beschikking van 19 april 2010.
Ter zitting van het hof heeft de vader verklaard dat [de zoon 1] het prima vindt hoe deze regeling verloopt en dat de vader zelf evenmin bezwaar heeft tegen deze uitgebreidere regeling. Op papier wenst de vader echter de regeling zoals vastgelegd bij de beschikking van 19 april 2010 te handhaven, omdat hij van mening is dat deze regeling hem meer waarborg biedt in het geval de moeder een terugval krijgt. Het hof gaat hieraan voorbij.
In het geval dat er bij de moeder een crisissituatie ontstaat die maakt dat het niet langer verantwoord is om [de zoon 1] bij haar te laten verblijven, zal de dan tussen de moeder en [de zoon 1] bestaande contactregeling dienen te worden herzien, ongeacht wat partijen al dan niet hebben afgesproken en ongeacht welke zorgregeling er door de rechter is vastgelegd. De angst die de vader heeft komt voort uit zijn ervaringen met de moeder in het verleden, gelegen in een periode van vóór het jaar 2009. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden meer in het belang van [de zoon 1] dat de ouders uitstralen dat zij beiden, ieder op zijn / haar wijze in staat zijn om invulling te geven aan het ouderschap.
3.6.4.
Het hof overweegt verder dat uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de huidige, in onderling overleg uitgebreide zorgregeling, zowel voor de ouders als voor [de zoon 1] naar wens verloopt.
3.6.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [de zoon 1] is dat de juridische situatie wordt afgestemd op de feitelijke situatie.
Dit gedeelte van het verzoek van de moeder ligt dan ook voor toewijzing gereed.

Ten aanzien van het verzoek van de moeder om verdere uitbreiding
3.6.6.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat haar verzoek tot vaststelling van een co-ouderschapsregeling is ingegeven door haar wens om er meer voor [de zoon 1] te zijn; zij wil zichzelf – net als de vader – een volwaardige ouder voelen en zij is van mening dat dit eveneens is wat [de zoon 1] wil. Het hof overweegt hieromtrent dat, hoewel de wens van de moeder om evenveel tijd met [de zoon 1] door te brengen als de vader begrijpelijk is, er thans sprake is van een zorgregeling die ook de moeder in staat stelt een ouderrol te vervullen, die recht doet aan haar positie als de moeder van [de zoon 1]. Binnen de huidige regeling vallen schooldagen, weekenddagen en vakanties.
Hoewel de raad ter zitting adviseert om het verzoek van de moeder tot het instellen van een volledig co-ouderschap toe te wijzen, is het hof van oordeel dat de belangen van [de zoon 1] hier niet mee gediend zijn. Continuering van de huidige regeling acht het hof meest in het belang van [de zoon 1] en een verdere uitbreiding acht het hof thans niet wenselijk. [de zoon 1] is immers vertrouwd met de huidige regeling en beide ouders geven aan dat deze regeling, waarbij [de zoon 1] eenmaal in de veertien dagen van woensdagmiddag tot maandagmorgen bij de moeder verblijft goed verloopt; dat [de zoon 1] goed gedijt bij de huidige regeling, staat voor het hof vast. Dat de moeder vanuit haar moedergevoel méér wenst te betekenen voor [de zoon 1], acht het hof onvoldoende grond om een thans goed lopende regeling te wijzigen. De vader, die zich gedurende de afgelopen jaren consistent beschikbaar heeft getoond voor [de zoon 1], zal zich, geconfronteerd met zo een forse uitbereiding, niet langer als de eerst verantwoordelijke ouder voor [de zoon 1] kunnen profileren. Daarmede wordt in deze situatie de kans op ouderlijke conflicten in het leven geroepen en dat acht het hof niet in het belang van [de zoon 1]. Niets staat de ouders er aan in de weg hun verhouding op gezette tijden opnieuw af te stemmen en in onderling overleg – zo als het verleden heeft getoond – eventueel tot nadere uitbreiding van de zorgregeling te geraken.
3.6.7.
Het hof zal in verband met de leesbaarheid de bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen en de zorgregeling in zijn geheel in deze beschikking opnemen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Breda (thans: rechtbank Zeeland-West-Brabant) van 19 april 2010 voor zover het betreft de daarin opgenomen zorgregeling;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [de zoon 1], geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [woonplaats], de volgende regeling vast:
- eenmaal per twee weken van woensdagmiddag tot maandagochtend, waarbij de moeder [de zoon 1] op woensdagmiddag uit school haalt en hem maandagochtend weer naar school brengt, en gedurende de helft van de vakanties in feestdagen, nader in onderling overleg tussen partijen te regelen.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015.