ECLI:NL:GHSHE:2015:325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.135.787_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding huurder wegens uitblijven reparatie door verhuurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen een huurder en een woningstichting over schadevergoeding. De huurder, aangeduid als [appellant], had in een eerder tussenarrest al een oordeel gekregen over zijn vordering tot ontbinding en ontruiming. In het eindarrest van 3 februari 2015 werd de vraag behandeld of de verhuurder, een woningstichting, vergoedingsplichtig was voor schade die de huurder had geleden. De huurder stelde dat hij schade had geleden omdat hij tevergeefs had gewacht op reparatie van een gebrek aan de gehuurde woning en omdat hij zijn winkel had moeten sluiten door het uitblijven van deze reparatie.

Het hof oordeelde dat de huurder niet alleen recht had op schadevergoeding voor de tijd dat hij niet over een sleutel van de poort kon beschikken, maar ook voor de dagen dat hij tevergeefs had gewacht op reparatie van het raam. De huurder had een gedetailleerd overzicht gepresenteerd van de dagen dat hij thuis had gewacht op de reparatie en de dagen dat hij bij de verhuurder was geweest om te klagen. Het hof kwam tot de conclusie dat de huurder recht had op een schadevergoeding van € 481,- voor de gederfde winst door het sluiten van zijn winkel.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter voor zover het de schadevergoeding betrof en veroordeelde de woningstichting tot betaling van het genoemde bedrag. Voor het overige werd het vonnis bekrachtigd. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [appellant]. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.135.787/01
arrest van 3 februari 2015
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. W. Nass te Eindhoven,
tegen
Stichting Woonbedrijf SWS Hhvl,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: SWS,
advocaat: mr. C.G. Bunge te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 augustus 2014 in het hoger beroep van de de rechtbank Oost- Brabant, kanton Eindhoven, onder zaaknummer zaaknummer 808933, rolnummer 12-1359 gewezen vonnissen van 30 mei 2013 en 25 juli 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 augustus 2014;
  • de akte van [appellant];
  • het proces-verbaal van de op 6 november 2014 gehouden comparitie van partijen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest zijn alle grieven in het principaal appel en het incidenteel appel beoordeeld (en, kort gezegd, ongegrond bevonden) met uitzondering van grief 3 in het principaal appel voor zover die grief ziet op afwijzing door de kantonrechter van de vordering van [appellant] tot vergoeding van materiële schade. Omdat het hof in verband met de beoordeling van dat laatste geschilpunt behoefte had aan nadere inlichtingen, is een comparitie van partijen gelast, die op 6 november 2014 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
6.2.
Het hof stelt voorop dat het bij de verdere beoordeling niet kan gaan om schade die [appellant] zou hebben geleden omdat hij gedurende zekere tijd niet over een sleutel van de poort heeft kunnen beschikken, daar de kantonrechter daarover in het (in zoverre in appel onbestreden) eindvonnis heeft geoordeeld dat de daarmee gepaard gaande hinder in conventie reeds is gewaardeerd op € 40,- per maand. Het kan daarbij evenmin gaan om de kosten die [appellant] heeft gemaakt in verband met het meermalen tevergeefs bij SWS aandringen op het alsnog verstrekken van de sleutel van de poort omdat de kantonrechter voor de daarmee gemoeide kosten in het (eveneens in zoverre in appel onbestreden) eindvonnis een bedrag van € 50,- heeft toegewezen.
6.3.
Het kan nu alleen nog gaan om – zoals in 3.14 van het tussenarrest is overwogen – de stelling van [appellant] dat hij vele malen zijn winkel heeft moeten sluiten – en daardoor inkomsten heeft gederfd – omdat hij naar het kantoor van SWS is gegaan (naar het hof begrijpt: om het gebrek aan het raam te melden en/of afspraken te maken over herstel daarvan) en omdat hij diverse malen tevergeefs thuis heeft zitten wachten op SWS-medewerkers die het raam zouden komen repareren. Dit volgt ook uit de memorie van grieven waarin slechts gesproken wordt over het door SWS nalaten de beschadiging van het raam te repareren. Terecht wees SWS er ter zitting ook op dat het nu gaat om schade door het niet repareren van het raam na de inbraak in (volgens haar) het najaar van 2011.
6.4.
Waar [appellant] in zijn akte en bijbehorende productie 3 ingaat op de periode van vóór de (eerste) inbraak en waar hij het in genoemde akte en productie heeft over het tevergeefs wachten op het vervangen van sloten van de woning, poort, keukenkastjes en keukenblok en over reparatie van de achterpoort en over het zich bij SWS beklagen daarover, heeft hij dus zijn eis, althans de feitelijke grondslag daarvan gewijzigd. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt – hetgeen gelet op de verklaring van SWS ter zitting niet het geval is – of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden, hetgeen naar het oordeel van het hof evenmin het geval is.
6.5.
Volgens de opstelling van [appellant] in productie 3 bij akte heeft hij thuis tevergeefs gewacht op reparatie van het door inbraak beschadigde raam op 7 juni 2011 (0,5 dag), 14 juni 2011 (0,5 dag), 21 juni 2011 (0,5 dag), 22 juni 2011
“8 tot 12 uur”), 5 juli 2011 (0,5 dag), 6 juli 2011 (0,5 dag), 20 juli 2011 (0,5 dag), 17 oktober 2011 (0,5 dag) en 24 oktober 2011 (0,4 dag) en is hij op 28 december 2011 tevergeefs bij SWS op kantoor geweest om zijn beklag te doen (
“woonwinkel geweest 12tot 13uur”0,25). Het is juist dat [appellant] onder 1 van zijn akte stelt dat hij niet meer exact kan vaststellen op welke dagen hij tevergeefs bij SWS op kantoor is geweest en op welke dagen hij tevergeefs thuis heeft gewacht op medewerkers van SWS. Echter, ter zitting heeft [appellant] – onbetwist – verklaard dat hij productie 3 bij zijn akte heeft opgesteld naar aanleiding van een logboek dat hij altijd al bijhield in verband met zijn bedrijf. Volgens zijn – ook in zoverre onbetwiste – verklaring is [appellant] dat logboek wat beter gaan bijhouden toen er problemen ontstonden met SWS en heeft hij na 2011 het logboek niet meer bijgehouden. Ter zitting heeft SWS verklaard dat zij pas sinds 2012 een klantvolgsysteem heeft, dat voor die tijd klachten van huurders niet werden bijgehouden en dat uit de getuigenverklaringen in eerste aanleg blijkt wat er aan reparatiepogingen is gedaan. Een en ander is echter een onvoldoende gemotiveerde betwisting van het gedetailleerde overzicht van [appellant] en hetgeen hij daarover ter zitting heeft verklaard. Het hof zal daarom uitgaan van ((8 x 0,5) + 0,4 + 0, 25) = 4,65 dagen, af te ronden op 5 dagen als periode dat de winkel van [appellant] dicht was omdat hij thuis tevergeefs heeft zitten wachten op reparatie van het raam door SWS of omdat hij bij SWS is geweest om zich te beklagen over het uitblijven van de reparatie.
6.6.
[appellant] gaat in zijn berekening uit van gederfde omzet, echter uitgegaan dient te worden van hetgeen hij aan winst heeft gederfd (vgl. artikel 6:96 lid 1 BW). Nu het alle dagen in 2011 betreffen (zie 6.5) ziet het hof aanleiding om uit te gaan van de winst over 2011, zijnde € 29.986,62 : 52 weken = € 576,66 per week : 6 dagen = € 96,11 per dag x 5 dagen = € 480,55, afgerond 481,-. In zoverre slaagt grief 3 en dient het bestreden vonnis van 30 mei 2013 te worden vernietigd.
6.7.
Het bewijsaanbod van [appellant] zal als niet terzake doende worden gepasseerd en op die grond dient ook het aan bewijsaanbod van SWS voorbij te worden gegaan.
6.8.
De slotsom is de volgende.
In het principaal appel treft slechts grief 3 doel. In zoverre zal het vonnis van 30 mei 2013 worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan. Voor het overige zal dat vonnis worden bekrachtigd, evenals het vonnis van 25 juli 2013. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal appel.
De door SWS in incidenteel appel opgeworpen grief is gegrond maar leidt niet tot vernietiging van het vonnis van 5 juli 2012 (in 3.10 van het tussenarrest abusievelijk aangeduid als het vonnis van 5
april2012). SWS zal als de in ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel appel worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal appel
vernietigt het vonnis van 30 mei 2013 voor zover daarin is afgewezen vergoeding van andere schade dan die veroorzaakt door het door [appellant] meermalen tevergeefs bij SWS aandringen op het alsnog verstrekken van de sleutel van de poort;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt SWS tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding van € 481,-;
bekrachtigt het vonnis van 30 mei 2013 voor het overige;
bekrachtigt voorts het herstelvonnis van 25 juli 2013;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van SWS worden begroot op € 683,- aan verschotten en op € 2.316,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
op het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van 5 juli 2012 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt SWS in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 1.158,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, N.J.M. van Etten en I. Bouter en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.