Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Holding [Z.] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
[A.] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 8 oktober 2013;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] tot overlegging aanvullende producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tevens uitlating overgelegde aanvullende producties en tot het overleggen van nieuwe producties en van de dossierinventaris met ontbrekende processtukken.
6.De beoordeling
Bij dit alles komt dat in geval van een wilsgebrek hooguit sprake is van vernietigbaarheid, welke dan echter ingeroepen zal moeten worden door de wederpartij, dus [B.] c.s., en niet door een derde. Bovendien heeft te gelden dat zelfs àls [B.] c.s. al gedwaald zouden hebben, deze dwaling als regel voor hun eigen rekening blijft, tenzij zich een van de in art. 6:228 lid 1 aanhef en sub a tot en met c BW omschreven situaties zich voor heeft gedaan, maar daartoe is onvoldoende gesteld of gebleken.
., ex contractu, gepretendeerde recht op levering, als het door hen jegens [X.] – [Y.] , ex delictu, gepretendeerde recht op levering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en onrechtmatig acht. Het eerstbedoelde recht is evenwel niet meer aan de orde.
- 15 juni: eerste bezichtiging
- 13 juli: afspraak met aankoopmakelaar
- 16 juli: idem
- 20 juli: bespreking met [B.] op kantoor makelaar van [geïntimeerde 1]
- 21 juli: tekenen koopakte door [geïntimeerde 2] op kantoor [aankoopmakelaar] ; koopsom € 360.000
- 22 juli: tekenen koopakte door [geïntimeerde 1] thuis, in aanwezigheid [aankoopmakelaar]
- 31 juli: bespreking door Frenken met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
- 13 juli: eerste bezichtiging
- 15 juli: eerste bod € 360.000
- 17 juli: tweede bod € 390.000
- 31 juli: overeenstemming € 395.000
- 3 augustus: Vormerkung + transportakte
- 4 augustus: transportakte ingeschreven
Voorts stelt [appellante] dat de afspraak van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met hun aankoopmakelaar, voor 13 juli 2009, kennelijk is ingegeven doordat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren getipt over de belangstelling van [appellante] , terwijl omgekeerd [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat [appellante] zich tussen de lopende handelingen heeft gedrongen door op 13 juli 2009 het pand te gaan bezichtigen en om 15 juli 2009 een bod te doen.
Naar ’s hofs oordeel kan uit het tijdsverloop van vier weken niet worden afgeleid dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geen belangstelling meer hadden. Wel kan worden gezegd dat het in die situatie niet per se “onfatsoenlijk” van [appellante] was om ook van hun interesse te doen blijken, maar dat betekent niet dat het hun vrij stond om, nadat bleek dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tóch, nog steeds, geïnteresseerd waren, zich tussen de onderhandelingen te wringen en zelfs nadat er een overeenkomst met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] was gesloten [B.] c.s. te bewegen tot het plegen van wanprestatie.
Terecht merken [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voorts op dat het niet voor de hand ligt dat [B.] c.s. op of omstreeks 20-22 juli 2009 zouden hebben ingestemd met een koopprijs van € 360.000,-- als zij reeds een bod van € 390.000,-- op zak hadden. Kortom: de vergelijking van de tijdslijnen ondersteunt – in elk geval vooralsnog – het standpunt van [appellante] niet.
Bij de wanprestatie gaat het om wanprestatie, gepleegd door de verkoper [B.] c.s. De rechtbank heeft geoordeeld dat die wanprestatie vast staat, doch, ook al heeft [B.] c.s. geen hoger beroep ingesteld, aan die uitspraak komt geen gezag van gewijsde toe tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] enerzijds en [appellante] anderzijds.
Het hof is evenwel eveneens van oordeel dat die wanprestatie als zodanig vast staat, behoudens indien en voor zover de koopovereenkomst met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zou moeten worden vernietigd. Aan het eerste vereiste is dus voldaan.
Ook in verband met het beroep op de afwezigheid van onrechtmatigheid c.q. een beroep op het bestaan van een rechtvaardigingsgrond heeft [appellante] zich beroepen op een vergelijking tussen de beide tijdslijnen. Ook hiervoor geldt dat die vergelijking het standpunt van [appellante] niet ondersteunt.
7.De uitspraak
1 september 2015voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;