ECLI:NL:GHSHE:2015:3199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
K14/0724
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en vervolging in zaak van juweliersvrouw te Deurne

Op 12 augustus 2015 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een beschikking gegeven in de zaak van klaagsters, de moeder en zuster van [persoon 1], die om het leven kwam tijdens een overval op juwelierszaak Goldies te Deurne op 28 maart 2014. Klaagsters dienden een klaagschrift in tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen wegens moord of doodslag, met het argument dat beklaagde zich op noodweer kon beroepen. De officier van justitie had geconcludeerd dat vervolging niet opportuun was, omdat beklaagde in een noodsituatie handelde.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer werd duidelijk dat [persoon 1] en [persoon 2] gewapend de juwelierszaak binnentreden met de intentie om deze te overvallen. Beklaagde, die zich in de achterruimte bevond, heeft geschoten toen de situatie escaleerde. Het hof oordeelde dat er aanwijzingen waren voor doodslag, maar dat beklaagde zich mogelijk op noodweer kon beroepen. Het hof concludeerde dat de omstandigheden van de overval een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding vormden, waardoor beklaagde gerechtigd was tot verdediging.

Het hof oordeelde dat de kans op een veroordeling in een strafzaak tegen beklaagde niet reëel was, gezien de omstandigheden en het feit dat er al uitgebreid onderzoek was gedaan. De vervolging werd daarom niet opportuun geacht. Het hof wees het beklag van klaagsters af, met de overweging dat de belangen van de klaagsters niet voldoende waren om de vervolging te rechtvaardigen, gezien de reeds bestaande veroordeling van [man] voor verboden wapenbezit. De beslissing van het hof was dat het beklag in al zijn onderdelen werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K14/0724
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 augustus 2015 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klaagster 1] en [klaagster 2],

hierna te noemen: klaagsters, of ieder hunner: klaagster,
beiden woonplaats kiezende te Amsterdam,
bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:

[beklaagde],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
bijgestaan door mr. J.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam,
wegens moord c.q. doodslag, in raadkamer door klager nader beperkt tot doodslag, en vuurwapenbezit.

De feitelijke gang van zaken.

Op 28 maart 2014 is [persoon 1], de zoon respectievelijk broer van klaagsters bij het plegen van een overval op juwelierszaak Goldies te Deurne om het leven gekomen als gevolg van het schieten met een vuurwapen door beklaagde.
Bij brief van 6 oktober 2014 is door de officier van justitie aan klaagsters – kort gezegd – bericht dat beklaagde niet zal worden vervolgd omdat een beroep op noodweer zal slagen en vervolging ter zake van vuurwapenbezit niet opportuun is.
Hierop is namens klaagsters bij schrijven van 30 december 2014 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 30 december 2014, met het verzoek de vervolging ter zake van moord dan wel doodslag te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 29 januari 2015 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 12 mei 2015 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster [klaagster 2] en haar advocaat, en bovendien in aanwezigheid van de vriendin van [persoon 1]. Klaagster [klaagster 1] is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
Bij tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft het hof besloten beklaagde op te roepen teneinde haar in de gelegenheid te stellen in raadkamer te worden gehoord.
Op 15 juli 2015 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en haar advocaat.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling.

Op 28 maart 2014 vond bij juwelierszaak Goldies te Deurne een overval plaats door twee mannen. Beide mannen zijn bij deze overval door vuurwapengeweld overleden. Eén van deze mannen was [persoon 1]. Klaagster [klaagster 1] is de moeder en klaagster [klaagster 2] de zuster van deze [persoon 1] en als zodanig zijn zij rechtstreeks belanghebbenden als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
De andere man was [persoon 2].
Naar de exacte toedracht van het gebeuren is uitvoerig onderzoek gedaan. Uit camerabeelden afkomstig uit de juwelierszaak, forensisch onderzoek, de verklaringen van beklaagde en haar echtgenoot [man] (hierna: [man]) en uit de overige bewijsmiddelen in het dossier kan deze toedracht grotendeels worden afgeleid.
Op 28 maart 2014 omstreeks 18.36 uur betrad [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) de juwelierszaak. Hij werd aanvankelijk te woord gestaan door beklaagde, maar deze riep haar echtgenoot, [man], om de klant te woord te staan en zij ging zelf naar de achter de winkel gelegen ruimte. Vervolgens betrad ook [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) de winkel. Aan het onderzoek is te ontlenen dat [persoon 2] gewapend met een vuurwapen de winkel binnenkwam en dat [persoon 1] over een busje pepperspray als wapen bleek te beschikken.
Vervolgens ontstond er een (hieronder – ook blijkens de camerabeelden – nader omschreven) schermutseling tussen [man] en de twee mannen. Beklaagde, die zich nog immer in de ruimte achter het winkelgedeelte bevond, kon dit waarnemen op de beelden van de bewakingscamera’s. Zij heeft daarop een vuurwapen gepakt en nam plaats achter de deur naar het winkelgedeelte. Op enig moment was sprake van een vechtpartij tussen [man] en één van de twee mannen. De andere man probeerde de ruimte achter de winkel, waar beklaagde zich bevond, binnen te komen.
Beklaagde heeft diverse malen geschoten, eenmaal door de deur en enkele malen door de deuropening. Uit het technisch onderzoek kan worden afgeleid dat beklaagde mogelijk het eerste schot heeft gelost toen de ene man, zoals hierboven omschreven, de ruimte waarin zij zich bevond trachtte binnen te komen. In totaal zijn vier kogels door beklaagde afgevuurd. [persoon 2] is door meerdere kogels geraakt, [persoon 1] is door één kogel geraakt en ook [man] is door een kogel aan de hand geraakt. Al deze kogels zijn door beklaagde afgevuurd.
[persoon 1] en [persoon 2] zijn naderhand liggend op de grond aangetroffen en bleken te zijn overleden.
[persoon 1] had een schotwond op de borst, iets onder de tepellijn, uit welke verwonding zijn overlijden te verklaren is.
[persoon 2] had meerdere schotwonden, waaronder een schotwond op de borst, ongeveer 10 cm. onder de tepellijn, en schotwonden aan arm c.q. oksel(s). Het bloedverlies als gevolg van deze schotwonden verklaart het overlijden van [persoon 2].
Beklaagde heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat zij op de camerabeelden zag dat de eerste man, toen de tweede man de winkel betrad, [man] met pepperspray bespoot en dat de tweede man een vuurwapen in zijn handen had. Zij heeft verklaard dat zij vanachter de deur één van de overvallers hoorde roepen: “Schiet hem kapot, schiet hem kapot”. Beklaagde herinnert zich niet wanneer zij het eerste schot heeft gelost. Wel herinnert zij zich dat zij op enig moment de deur een stukje opende en dat zij toen [man] gewond op de grond zag liggen. Vervolgens kwam een van de overvallers op haar af. Daarop heeft zij op die overvaller geschoten.
Naar aanleiding van de klacht heeft het hof beklaagde in raadkamer gehoord. Bij die gelegenheid heeft beklaagde verklaard dat zij erg in paniek was en dat zij zich de volgorde van de gebeurtenissen niet goed kan herinneren. Zij weet niet precies meer wat er geroepen of gezegd is, maar de woorden “Schiet hem kapot, schiet hem kapot”, waarvan zij zeker weet dat die zijn gebezigd door een van de overvallers, staan in haar geheugen gegrift. Over het gebruik van het vuurwapen door haarzelf heeft beklaagde verklaard dat zij er nooit eerder mee had geschoten en dat zij zich niet van elk schot kan herinneren wanneer het precies is gelost.
Uit de behandelingen in raadkamer is aannemelijk geworden dat de gebeurtenissen niet alleen voor klaagsters en de overige nabestaanden van de overvallers grote impact hebben gehad, maar dat deze ook beklaagde zeer hebben aangegrepen en dat zij nog dagelijks kampt met de naweeën daarvan. Niet alleen de angstige gebeurtenis zelf en de situatie waarin zij en haar echtgenoot hebben verkeerd, maar ook het besef dat door haar handelen het leven van twee jonge mannen tot een einde is gekomen, valt beklaagde erg zwaar.
De overwegingen van het hof
Ontvankelijkheid
Het verweer van de advocaat van beklaagde strekkende tot niet-ontvankelijkheid van klaagsters aangezien – naar het hof begrijpt - het vervolgingsmonopolie van het openbaar ministerie aan gegrondverklaring van de klacht in de weg staat, kan naar het oordeel van het hof geen stand houden. Immers, de wetgever heeft middels de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering nu juist rechtstreeks belanghebbenden de mogelijkheid gegeven bij het gerechtshof te klagen over beslissingen van het openbaar ministerie om niet te vervolgen. Mitsdien zijn klaagsters ontvankelijk.
Doodslag
Op grond van het dossier acht het hof aanwijzingen aanwezig voor doodslag door beklaagde, gepleegd tegen zowel [persoon 1] als [persoon 2]. De vraag die vervolgens centraal staat, is in hoeverre redelijkerwijs te verwachten valt dat als strafvervolging wordt ingesteld, deze ook zal resulteren in een veroordeling. In dat kader is onder meer van belang de vraag of de strafbaarheid van beklaagde mogelijk wordt uitgesloten omdat haar een beroep op noodweer toekomt. Van de zijde van beklaagde is aangekondigd dat een dergelijk beroep zal worden gedaan, mocht het tot vervolging van beklaagde komen.
Noodweer
Voor het honoreren van een beroep op noodweer dient aannemelijk te worden dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Bij de beslissing omtrent de vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Onder de noodzakelijkheid van de verdediging schaart men voorts gangbaar de subsidiariteitseis, inhoudende zowel de keus voor het verdedigingsmiddel als de wijze waarop daarvan gebruik is gemaakt. Uit de jurisprudentie volgt dat verboden vuurwapenbezit niet in de weg hoeft te staan aan een geslaagd beroep op noodweer.
Het hof is van oordeel dat in beginsel in situaties waarin gerede twijfel bestaat over de vraag of een begaan feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zoals hierboven omschreven, het aangewezen is dat de strafrechter zich over de zaak uitspreekt.
Echter, in de onderhavige zaak is sprake van omstandigheden die met zich brengen dat strafvervolging desalniettemin in dit geval niet aangewezen is. Daartoe overweegt het hof dat aannemelijk is dat in casu sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging geboden was. Die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding bestond eruit dat [persoon 1] en [persoon 2] gewapend met onder meer een vuurwapen de winkel betraden met het onmiskenbare doel deze gewelddadig te overvallen en dat zij direct de confrontatie zijn aangegaan, waarbij zij buitensporig geweld toepasten, te weten onder meer het spuiten van pepperspray, het dreigen met het vuurwapen en – naar de verklaring van beklaagde – het uitroepen van de woorden: “Schiet ‘m kapot, schiet ‘m kapot”.
De reactie van beklaagde kan, op basis van hetgeen uit het voorliggende dossier blijkt, naar het oordeel van het hof niet anders worden geduid dan als een reactie die, ondanks de ernstige gevolgen, een beroep op noodweer waarbij aan alle voorwaarden is voldaan, doet slagen. Dat beklaagde daarbij zelf gebruik maakte van een vuurwapen waartoe zij niet gerechtigd was, maakt het vorenstaande niet anders.
Naar ’s hofs oordeel valt daarom in dit geval een strafvervolging waarin een beroep op noodweer niet wordt gehonoreerd, niet te verwachten. Daarbij neemt het hof in overweging dat in deze zaak extensief onderzoek heeft plaatsgevonden en dat niet te verwachten valt dat verder onderzoek nog tot nader of ander bewijs zal leiden. Onder de geschetste omstandigheden acht het hof een met veroordeling eindigende strafvervolging niet haalbaar. Vervolging is onder die omstandigheden ook niet opportuun.
Hetgeen door en namens de klaagsters naar voren is gebracht, doet aan het vorenstaande niet af. Het door de advocaat van klaagsters geschetste belang dat bij strafvervolging van beklaagde de wijze van omgaan door het openbaar ministerie met het opportuniteitsbeginsel aan de orde kan worden gesteld, acht het hof gelet ook op het voren overwogene onvoldoende om alsnog de vervolging te bevelen.
Verboden wapenbezit
Uit de verklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat beklaagde weliswaar wist dat het vuurwapen aanwezig was in de ruimte achter de winkel en dat zij wist waar het lag, maar dat [man] degene was die het wapen had aangeschaft. [man] is voor verboden wapenbezit strafrechtelijk vervolgd en – bij inmiddels onherroepelijk vonnis – veroordeeld.
Het hof acht strafvervolging van beklaagde ter zake van enkel dit feit niet opportuun, gelet op het feit dat [man] voor dit feit reeds is vervolgd en veroordeeld en beklaagde met betrekking tot dit verboden bezit van een wapen een geringe rol heeft gespeeld.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in al zijn onderdelen te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. M. van Zinnen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
op 12 augustus 2015.