In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de omgangsregeling tussen de vader en zijn dochter, die is geboren uit een eerdere affectieve relatie met de moeder. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de dochter heeft, heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, waarin werd bepaald dat de moeder de vader op gezette tijden moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de dochter en dat er omgang tussen de vader en de dochter moet plaatsvinden.
De vader heeft in de procedure verzocht om een voorlopige omgangsregeling en om de moeder te veroordelen tot nakoming van haar informatieplicht. De moeder heeft op haar beurt verzocht om het recht op omgang tussen de vader en de dochter voorlopig aan de vader te ontzeggen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad rechtvaardigen. De moeder heeft geen misbruik van recht aangetoond en de door haar ingebrachte psychologische rapportage heeft het hof niet overtuigd van een noodtoestand voor haar of de dochter.
Het hof heeft het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring afgewezen en de verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden, waarbij een pleidooi is gepland op 1 oktober 2015. De uitspraak benadrukt het belang van de omgang tussen de vader en de dochter en de noodzaak om deze op een zorgvuldige manier op te bouwen.