In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden] naar aanleiding van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een gemeenschap van deelgenoten die sinds 1991 samen een patrimonium beheren, bestaande uit registergoederen en liquide middelen. [appellant] heeft op 5 mei 2014 een bedrag van € 340.000,00 onttrokken aan de bankrekeningen van de gemeenschap, zonder instemming van de andere deelgenoten. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van een aanzienlijk bedrag aan de gemeenschap, omdat hij in strijd met de afspraken heeft gehandeld door het onttrekken van gelden zonder overleg.
In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter gevorderd en terugbetaling van het onttrokken bedrag, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [appellant] niet slagen. Het hof heeft vastgesteld dat de rekeningen waarop [appellant] heeft beschikt, zogenaamde “en-of” rekeningen zijn, maar dat dit niet betekent dat hij zonder toestemming van de andere deelgenoten kon beschikken over de gelden. Het hof concludeert dat de onttrekking van € 340.000,00 niet in overeenstemming was met de afspraken die zijn gemaakt in de akte van de gemeenschap. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij ook wordt veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij.