ECLI:NL:GHSHE:2015:3185

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
HD 200.136.558_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vorderingen in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Pyton Communication Services B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een geschil over de verrekening van vorderingen in het kader van kennelijk onredelijk ontslag. Het hof heeft op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan na een tussenarrest van 7 april 2015. De appellante, Pyton, was van mening dat de vordering van de geïntimeerde, een vrouw die in dienst was bij Pyton, was verjaard. De geïntimeerde stelde echter dat haar beroep op kennelijk onredelijk ontslag als verweermiddel tegen de vordering van Pyton kon worden ingeroepen en dat verjaring niet in de weg stond aan verrekening.

Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet in strijd handelde met de goede procesorde door haar beroep op verrekening in te brengen. Echter, het hof wees het beroep op verrekening af, omdat de verjaringstermijn van de vordering van de geïntimeerde op grond van kennelijk onredelijke opzegging was verstreken. De termijn was begonnen op 1 september 2012, de datum waarop de arbeidsovereenkomst was geëindigd. De vordering van Pyton was ontstaan op het moment dat zij had voldaan aan het vonnis van de kantonrechter van 24 juli 2013.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover Pyton was veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen, maar wees de vordering van de geïntimeerde tot betaling van opgebouwde verlofuren toe. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde moest terugbetalen aan Pyton wat zij onterecht had ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van Pyton toegewezen. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.558/01
arrest van 11 augustus 2015
in de zaak van
Pyton Communication Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D.A.C. Schreuder te Oosterhout NB,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 april 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg onder zaaknummer 362079/CV EXPL 13-149 gewezen vonnis van 24 juli 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 april 2015;
  • de akte na tussenarrest van [geïntimeerde];
  • de antwoordakte na tussenarrest van Pyton.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in het principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met als doel [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verweer van Pyton dat de vordering van [geïntimeerde] betreffende kennelijk onredelijk ontslag is verjaard.
7.1.1
Bij akte na tussenarrest d.d. 19 mei 2015 heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij niet binnen zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst een beroep op kennelijke onredelijke beëindiging heeft gedaan en evenmin stuitingshandelingen heeft verricht, maar dat haar beroep op kennelijk onredelijke beëindiging geldt als verweermiddel tegen de vordering van Pyton tot terugbetaling van het door Pyton onverschuldigd betaalde. Verjaring staat, aldus [geïntimeerde], niet aan verrekening in de weg.
7.2
Het hof oordeelt als volgt.
7.2.1.
Anders dan Pyton bij antwoordakte na tussenarrest betoogt, is het beroep van [geïntimeerde] op verrekening niet in strijd met de beginselen van goede procesorde. Nu [geïntimeerde] eerst bij memorie van antwoord, bij wijze van voorwaardelijk incidentele grief, een beroep op kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan en Pyton daarop bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel heeft gereageerd met het verweer dat deze vordering is verjaard, stond het [geïntimeerde] vrij om bij haar akte na tussenarrest een beroep te doen op verrekening met de vordering van Pyton betreffende onverschuldigde betaling van hetgeen waartoe zij (Pyton) bij het vonnis in eerste aanleg was veroordeeld.
7.2.2.
Het beroep van [geïntimeerde] op verrekening dient evenwel te worden afgewezen.
De verjaringstermijn van de rechtsvordering van [geïntimeerde] op grond van kennelijk onredelijke opzegging is 6 maanden (artikel 7:683 oud BW). Voornoemde termijn is aangevangen op 1 september 2012, per welke datum de dienstbetrekking is geëindigd.
De vordering uit onverschuldigde betaling van Pyton is ontstaan op het moment dat zij ter voldoening aan het vonnis d.d. 24 juli 2013 in eerste aanleg heeft betaald.
7.2.3.
Gezien het voorgaande is de vordering waarmee [geïntimeerde] wenst te verrekenen eerst ontstaan nadat de vordering van [geïntimeerde] is verjaard. Verrekening is dan niet mogelijk.
7.2.4.
Het voorgaande brengt mee dat de grief van [geïntimeerde] in voorwaardelijk incidenteel appel, betreffende kennelijk onredelijk ontslag, geen beoordeling behoeft.
7.2.5.
Op grond van hetgeen in het tussenarrest en thans is geoordeeld dient het vonnis van 24 juli 2013 te worden vernietigd voor zover Pyton is veroordeeld tot betaling van de bedragen genoemd onder 3.5.3. van het tussenarrest d.d. 7 april 2015 vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 3.5.5 komt de vordering van [geïntimeerde] ter zake 81,5 opgebouwde maar niet genoten verlofuren wel voor toewijzing in aanmerking. Naar niet is betwist, betreft dit een bedrag van € 1.205,87 bruto. Tegen het toewijzen van de verhoging ex artikel 7:625 BW over dit bedrag is geen grief gericht. Tegen de beslissing van de kantonrechter om de verhoging te matigen tot 10% heeft [geïntimeerde] in (voorwaardelijk) incidenteel appel geen grief gericht. Evenmin is een grief gericht tegen de toewijzing van een bedrag van € 544,50 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu die beslissingen in hoger beroep niet zijn aangevochten, zal het hof die overnemen.
7.2.6.
Ter voorkoming van misverstanden zal het hof het vonnis waarvan beroep in zijn geheel vernietigen en opnieuw recht doen als na te melden. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan Pyton van hetgeen Pyton op grond van de veroordeling door de rechtbank meer aan [geïntimeerde] heeft betaald dan haar op grond van dit arrest toekomt, vermeerderd met wettelijk rente ex artikel 6:119 vanaf de dag van betaling door Pyton tot aan de dag van terugbetaling.
7.2.7.
Het voorgaande betekent dat grief 9, de veroordeling van Pyton in de proceskosten betreffende, slaagt en dat [geïntimeerde] als voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties en het incidenteel hoger beroep dient te worden veroordeeld.

8.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 24 juli 2013 waarvan beroep;
veroordeelt Pyton om tegen kwijting aan [geïntimeerde] te betalen de somma van € 1.205,87 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der voldoening en vermeerderd met een verhoging van 10% ex artikel 7:625 over € 1.205, 87;
veroordeelt Pyton om tegen kwijting aan [geïntimeerde] te betalen de somma van € 544,50;
wijst het meer of anders door Pyton gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Pyton van al hetgeen Pyton op grond van het vonnis waarvan beroep meer aan haar heeft voldaan dan hiervoor is toegewezen, vermeerderd met wettelijk rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling door Pyton tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal en incidenteel hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Pyton worden begroot op € 400 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 761,07 aan verschotten en op € 1.264,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, P.P.M. Rousseau en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 augustus 2015.
griffier rolraadsheer