ECLI:NL:GHSHE:2015:310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.105.230_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over lekkages door fouten aannemer; opschortingsrecht opdrachtgever; omzetting in vervangende schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap NV Aluzon en een particuliere opdrachtgever, aangeduid als [geïntimeerde]. Het geschil betreft lekkages en andere gebreken die zijn ontstaan bij de bouw van een woning door [geïntimeerde] in 2000, waarbij Aluzon als aannemer betrokken was. De opdrachtgever heeft Aluzon in rechte betrokken vanwege onbetaalde bedragen en vorderingen in verband met de gebreken. De rechtbank heeft in eerste aanleg een deskundige benoemd om de gebreken te onderzoeken en heeft zowel in conventie als in reconventie vonnissen gewezen. In hoger beroep heeft Aluzon de vonnissen van de rechtbank bestreden, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel zijn vorderingen heeft vermeerderd.

Het hof heeft in zijn arrest van 3 februari 2015 geoordeeld dat [geïntimeerde] zich terecht op een opschortingsrecht heeft beroepen, waardoor hij niet in verzuim was met de betaling van de resterende aanneemsom. Het hof heeft vastgesteld dat Aluzon tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst en heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot schadevergoeding toegewezen. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 25.299,00, inclusief btw, en heeft Aluzon veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met wettelijke rente. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van € 3.224,10 aan Aluzon. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.105.230/01
arrest van 3 februari 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht NV Aluzon,
gevestigd te [vestigingsplaats], België,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Aluzon,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns te Beek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Delnoy-Garske te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 29 mei 2012, 16 oktober 2012 en 5 november 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 118835/HA ZA 07-348 gewezen vonnissen van 9 juni 2010 en 7 december 2011.

12.Het verloop van de procedure

12.1.1. Bij het tussenarrest van 16 oktober 2012 heeft het hof bepaald dat deskundigenonderzoek diende te worden verricht naar de in r.o. 7.2.1.-7.2.3. van dat arrest weergegeven vragen. Tot deskundige is benoemd Ir. C.A. van der Steen van Technoconsult, Bouwtechnisch en bouwfysisch onderzoek en advies te [plaats]. Vervolgens werd de zaak naar de rol verwezen voor akte aan beide zijden, opdat partijen zich na ontvangst van het deskundigenbericht konden uitlaten over de verdere voortgang of doorhaling van de zaak.
12.1.2. Bij het tussenarrest van 5 november 2013 heeft het hof een beslissing gegeven op het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het door de deskundige verzochte aanvullende voorschot, bepaald dat elk der partijen de helft van dat aanvullende voorschot diende te betalen, en de zaak naar de rol verwezen voor beraad royement.
12.1.3. Op 17 januari 2014 heeft de deskundige zijn definitieve rapport bij het hof ingediend. Op 11 februari 2014 heeft het hof een beslissing gegeven omtrent de schadeloosstelling en het loon van de deskundige.
12.1.4. Partijen hebben op grond van het deskundigenbericht geen minnelijke regeling kunnen bereiken.
12.1.5. Aluzon heeft een memorie van grieven in principaal appel genomen.
12.1.6. [geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende incidenteel appel met producties, tevens houdende vermeerdering van eis genomen, waarop Aluzon bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft gereageerd.
12.1.7. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

13.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
feiten
13.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a. [geïntimeerde] heeft in eigen beheer rond 2000-2001 een woning gebouwd te [plaats], onder inschakeling van diverse aannemers en leveranciers.
b. Aluzon heeft op 5 oktober 2001 aan [geïntimeerde] geoffreerd voor het vervaardigen van kozijnen en glas en het leveren en plaatsen daarvan in de woning van [geïntimeerde], voor het bedrag van Bfr 800.000, (f 43.705,00 of € 19.832,46) excl. btw (prod. 1 cva in conventie), welke offerte door [geïntimeerde] akkoord is bevonden.
c. Uitgaande van deze offerte had [geïntimeerde] recht op levering en plaatsing van (onder meer en zo letterlijk mogelijk ontleend aan de offerte) het navolgende:
- aluminiumschrijnwerkerij van hoge kwaliteit, samengesteld uit thermisch onderbroken aliplast profielen van het imperial zware driekamersysteem (bouwdiepte 65 mm);
- de voordeur post 01 (merk A) voorzien van een rvs greep aan de buitenzijde met schuine bevestigingsvoetjes om de cilinderopening vrij te houden;
- beglazing van het type HR++ met volgende samenstellingen 4/15/4……10/15/4 met K= 1.1W/M2.K naar gelang de oppervlakte van de ruiten;
- de ramen voorzien van blinde afwateringen of een onderdorpel; voor de schuifpuien bestaat er geen blinde afwatering;
- verluchtingsroosters voor de posten 4 (1 stuk) / 5 ( 1 stuk) / 6 (1 stuk) / 8 (1 stuk).
d. [geïntimeerde] heeft op 15 november 2001 contant betaald f 15.000,00 (€ 6.806,70) (prod. 2 cva) en op 3 januari 2002 f 21.600,00 (€ 9.801,65). Partijen zijn het erover eens dat van de hoofdsom nog resteerde € 3.224,10.
e. Aluzon heeft op 5 december 2001 een rekening voor het resterende bedrag aan [geïntimeerde] gezonden. [geïntimeerde] heeft het restantbedrag niet betaald.
f. Op 7 februari 2002 heeft [geïntimeerde] bij Aluzon schriftelijk geklaagd over vochtproblemen aan de binnenkant van de kozijnen, lekkages bij meerdere draaikiep-ramen, defecte ventilatieroosters, verkeerde deurkrukken en een fout bij de rvs-greep (prod. 3 cva).
g. Naar aanleiding van de brief van [geïntimeerde] heeft een monteur van Aluzon reparaties uitgevoerd en daarbij, op telefonisch advies van Aluzon, een paar gaten geboord in het kozijn in de badkamer van [geïntimeerde].
h. [geïntimeerde] heeft op 4 april 2003 en 15 juli 2004 nogmaals schriftelijk geklaagd bij Aluzon omdat de gebreken niet verholpen zouden zijn, en hij heeft Aluzon gevraagd op korte termijn contact op te nemen (prods 6 en 7 cva).
i. Op 11 januari 2005 heeft de advocaat van Aluzon [geïntimeerde] aangemaand tot betaling van het resterende bedrag en hem in gebreke gesteld (prod. 3 inl. dagv.). [geïntimeerde] heeft hierop gereageerd met een verwijzing naar de eerder geuite, en volgens hem nooit verholpen, klachten en hij heeft betwist dat er deugdelijk en conform is opgeleverd (prod. 9 cva). Daarbij heeft [geïntimeerde] tevens vermeld dat hem gebleken is dat Aluzon bij een aantal ramen niet het overeengekomen glas had geleverd. De brief eindigt met: “
Tot slot willen wij erop wijzen dat Aluzon ernstig in gebreke is gebleven waardoor wij direct en indirect toewijsbare schade hebben geleden die wij op Aluzon zullen verhalen.”
j. Een volgende aanmaning werd door Aluzon gezonden op 19 juli 2006 (prod. 11 cva). In reactie hierop schreef [geïntimeerde] dat hij, na januari 2002 geen monteur van Aluzon had gezien en van Aluzon zelf niets had gehoord:
“(..) dat niet wij, maar Aluzon ernstig in gebreke is gebleven waardoor wij direct en indirect toewijsbare schade hebben geleden die wij, indien u tot dagvaarding overgaat, op Aluzon zullen verhalen” (prod. 12 cva)
procedure in eerste aanleg
13.2.1.
Aluzon heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 5.120,91 incl. btw ter zake het onbetaalde deel van de aannemingssom.
13.2.2.
In reconventie vorderde [geïntimeerde] vergoeding van schade vanwege diverse tekortkomingen van Aluzon, door hem begroot op in totaal € 30.410,50 excl. btw. In een later stadium heeft [geïntimeerde] zijn eis vermeerderd en in totaal gevorderd € 105.914,00 incl. btw (te weten € 800,00 voor extra stookkosten, € 33.407,00 voor kosten vervanging gevelkozijnen, ramen en deuren inclusief glas, en € 71.707,00 voor herstel diverse gevolgschaden aan stuc- en schilderwerken gevels).
13.2.3.
Bij tussenvonnis van 3 maart 2008 heeft de rechtbank een deskundige benoemd, die op 5 februari 2009, aangevuld op 4 maart 2009, bericht heeft uitgebracht.
Voorts heeft de rechtbank, in appel onbestreden en hierboven reeds in de feitenvaststelling verwerkt, in het tussenvonnis geoordeeld dat uitgegaan moet worden van de offerte van Aluzon voor een bedrag van f 43.705,00 en betaling daarvan door [geïntimeerde] van f 36.600,00, zodat de restantvordering van Aluzon in conventie f 7.105,00 bedraagt (€ 3.224,10).
13.2.4.
De rechtbank heeft bij eindvonnis in conventie [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan Aluzon van het bedrag van € 3.224,10 met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2005, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in conventie. In reconventie heeft de rechtbank Aluzon veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 27.558,27, met compensatie van de proceskosten.
vorderingen in hoger beroep
13.3.1.
In principaal appel vordert Aluzon bekrachtiging van de vonnissen, voor zover in conventie gewezen en vernietiging van de vonnissen in reconventie gewezen. Aluzon vordert in reconventie afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], althans toewijzing tot een bedrag van € 8.970,00 [naar het hof aanneemt: excl. btw] met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige(n), en met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Aluzon van de door deze in conventie (€ 1.250,00) en in reconventie (€ 2.760,96) betaalde kosten ter zaken van de deskundige(n) met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door Aluzon.
13.3.2.
In incidenteel appel vordert [geïntimeerde] vernietiging van de vonnissen van de rechtbank van 9 juni 2010 en 7 december 2011 en (samengevat) afwijzing van de vordering van Aluzon van € 3.224,10 en primair veroordeling van Aluzon tot betaling van € 105.914,00 (incl. btw) met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2005. Daarnaast heeft [geïntimeerde] zijn eis vermeerderd en primair gevorderd schadevergoeding ter zake de noodzakelijke herstelkosten aan de badkamer, begroot op € 2.500,00.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat Aluzon wordt veroordeeld tot het (laten) uitvoeren van de op blz. 47 van het rapport-Van der Steen genoemde herstelwerkzaamheden, met een garantie van Aluzon voor de (naar het hof begrijpt) te verrichten werkzaamheden.
Daarnaast vordert [geïntimeerde] veroordeling van Aluzon tot betaling van de proceskosten, waaronder de kosten van de (in opdracht van de rechtbank resp. het hof uitgevoerde) deskundigenrapportages en de kosten van het door ZNEB uitgevoerde onderzoek, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling.
13.3.3.
In strijd met het bepaalde in art. 2.9. van het Procesreglement van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (welke bepaling op dit punt identiek is aan het Landelijk Procesreglement) heeft [geïntimeerde] zijn eiswijziging niet vermeld in de kop van de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel. Aluzon heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel evenwel op de eiswijziging kunnen responderen en gerespondeerd. Het hof zal de vordering op de gewijzigde eis beoordelen.
internationale aspecten
13.4.1.
Aluzon is gevestigd in België. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen.
Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in art. 1 van de destijds geldende Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening). Ingevolge art. 2 van deze Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd, aangezien [geïntimeerde], de gedaagde in eerste aanleg in het geding in conventie, in Nederland zijn woonplaats heeft.
13.4.2.
Gezien hun stellingen gaan beide partijen uit van de toepasselijkheid van Nederlands recht, hetgeen het hof verstaat als een impliciete rechtskeuze, die is toegestaan.
in incidenteel hoger beroep
opschortingsrecht
13.5.1.
[geïntimeerde] heeft zich beroepen op een opschortingsrecht voor wat betreft de betaling van de restant-aannemingssom. De rechtbank heeft dit beroep verworpen. Het hof ziet termen aanwezig eerst het dit gestelde opschortingsrecht te bespreken. Met de eerste grief in incidenteel appel klaagt [geïntimeerde] tegen het oordeel van de rechtbank in conventie in r.o. 2.9. van het tussenvonnis van 9 juni 2010, dat niet gebleken is dat [geïntimeerde] een beroep op een opschortingsrecht heeft gedaan, zodat de verbintenis tot betaling van de restant aannemingssom van Aluzon opeisbaar is en [geïntimeerde] daartoe zal worden veroordeeld, alsmede dat [geïntimeerde] daarover tevens wettelijke rente verschuldigd is. [geïntimeerde] wijst in zijn toelichting op deze grief op zijn brieven van 7 februari 2002, 4 april 2003, 15 juli 2004 en 22 januari 2005, waaruit zou blijken dat hij zich tijdig op zijn opschortingsrecht heeft beroepen.
13.5.2.
In de memorie van antwoord wijst Aluzon erop dat zij (naar het hof begrijpt: in het verleden) altijd bereid was de gebreken te herstellen, maar dat het er “
door het eindeloze debat tussen partijen” niet van gekomen is. Voorts stelt zij dat niet relevant is of [geïntimeerde] zich in het verleden wel of niet op een opschortingsrecht heeft beroepen, omdat Aluzon nu weliswaar niet meer bereid is zelf de gebreken te herstellen, maar wel bereid is de door het hof benoemde deskundige vastgestelde schade aan [geïntimeerde] te vergoeden. Aan de andere kant stelt Aluzon vervolgens dat nu [geïntimeerde] de laatste termijn niet heeft betaald, hij de wettelijke rente verschuldigd is en, als hij zich al op een opschortingsrecht zou hebben beroepen, dit te laat is.
13.5.3.
Aluzon heeft niet betwist dat [geïntimeerde] de in r.o. 13.5.1. genoemde brieven heeft geschreven, noch dat zij deze heeft ontvangen. Zij stelt weliswaar dat [geïntimeerde] eerst heeft geklaagd bij Aluzon op het moment dat Aluzon in 2005 een Nederlandse advocaat had ingeschakeld en [geïntimeerde] derhalve niet heeft voldaan aan zijn klachtplicht, maar deze stelling is niet te rijmen met het onbetwiste feit dat [geïntimeerde] reeds in januari 2002, dus tijdig, schriftelijk bij Aluzon heeft geklaagd. Van belang hierbij is voorts dat in deze procedure door Aluzon niet is betwist dat naar aanleiding van de eerste klacht van [geïntimeerde] een monteur van Aluzon reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd (onder andere: het boren van gaten in het kozijn in de badkamer), waaruit blijkt dat Aluzon niet alleen de (eerste) klacht van [geïntimeerde] heeft ontvangen, maar daarop ook heeft gereageerd.
13.5.4.
In zijn brief van 7 februari 2002 schreef [geïntimeerde] aan Aluzon onder meer: “
Tot slot willen wij u erop wijzen dat nadat door Aluzon bovengenoemde gebreke[n]
zijn opgelost wij direct zullen overgaan tot betaling van resterende bedrag.” Deze zin heeft [geïntimeerde] in zijn brief van 4 april 2003 aan Aluzon – waarin hij erover klaagt dat ondanks het bezoek van de monteur van Aluzon de gebreken niet zijn verholpen – letterlijk herhaald. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] hiermee voldoende duidelijk aangegeven dat hij een beroep deed op zijn opschortingsrecht, en heeft Aluzon dat ook niet anders kunnen begrijpen.
13.5.5.
In ieder geval in hoger beroep ontkent Aluzon niet (langer) dat zij tekortgeschoten is in de uitvoering van de aangenomen werkzaamheden en/of haar daarbij behorende leveringsverplichtingen en heeft zij haar verschuldigdheid tot het vergoeden van reparatiewerkzaamheden/leveranties tot maximaal een bedrag van € 8.970,00 excl btw erkend.
Daarmee is vast komen te staan dat [geïntimeerde] zich, gezien de hoogte van het teruggehouden bedrag, ook in dit verband naar redelijkheid op zijn opschortingsrecht mocht beroepen.
Daar komt bij dat het feit dat de gebreken zich voor reparatie leenden, niet - anders dan Aluzon stelt - aan het inroepen van het opschortingsrecht in de weg staat, evenmin als het feit dat de omvang van de tegenvordering van [geïntimeerde] op het moment van het inroepen van het opschortingsrecht nog niet vast stond. Het opschortingsrecht strekte immers juist ertoe druk op Aluzon uit te oefenen om de tegenvordering na te komen, en had, voor het geval Aluzon daarmee in gebreke zou blijven, mede het karakter van zekerheid voor de voldoening (door middel van verrekening) van de uit haar verzuim voortvloeiende schadevordering van [geïntimeerde].
13.5.6.
Nu [geïntimeerde] zich terecht op zijn opschortingsrecht heeft beroepen, is hij niet in verzuim met de betaling van het nog resterende bedrag van de aanneemsom, en is hij zolang zijn opschorting rechtens mag duren geen wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd. In afwachting van het voldoen door Aluzon aan haar nieuwe verplichting tot betaling van schadevergoeding, ontstaan uit het omzetten door [geïntimeerde] van de oorspronkelijke verbintenis in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (zie daaromtrent hierna r.o. 13.6.3.), was [geïntimeerde] nog steeds gerechtigd tot die opschorting.
13.5.7.
Onjuist is overigens de stelling van [geïntimeerde] dat hij op grond van een (partiele) ontbinding van de overeenkomst, het bedrag van € 3.224,10 in het geheel niet (meer) verschuldigd is, nu ontbinding en omzetting in vervangende schadevergoeding niet samengaan (zie hierna r.o. 13.6.4.). Grief 1 in incidenteel appel slaagt derhalve in zoverre, dat [geïntimeerde] tot op heden zich op opschorting mocht beroepen en tot op heden (nog) geen wettelijke rente verschuldigd is.
13.5.8.
De hiermee samenhangende grief 2 in incidenteel appel, die ziet op de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in conventie, slaagt derhalve eveneens, nu [geïntimeerde] ten onrechte in die proceskosten is veroordeeld.
in principaal en incidenteel hoger beroep
vervangende en aanvullende schadevergoeding; geen ontbinding
13.6.1.
Grief 1 en 2 in principaal appel en grief 3 in incidenteel appel zien op het oordeel van de rechtbank in reconventie over het aan [geïntimeerde] toekomende bedrag ter zake schadevergoeding. Het hof zal deze grieven thans samen bespreken.
Aluzon is blijkens haar grieven in principaal appel van mening dat zij slechts maximaal het door de hof-deskundige begrote bedrag (€ 8.970,00 excl. btw) aan [geïntimeerde] behoeft te voldoen; [geïntimeerde] daarentegen stelt in incidenteel appel primair dat aan hem toekomt het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 105.914,00 vermeerderd met € 2.500,00 en vermeerderd met de door hem betaalde kosten van de diverse deskundigen.
13.6.2.
Ter gelegenheid van het instellen van zijn vordering in reconventie in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gesteld dat Aluzon zijns inziens toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de prestatie waartoe zij zich had verplicht. Hieraan voegde hij toe dat hij de rechtbank verzocht de overeenkomst (partieel) te ontbinden. Aan dit verzoek tot (partiele) ontbinding koppelde [geïntimeerde] echter geen vordering, noch heeft hij gesteld wanneer en hoe hij de overeenkomst buitengerechtelijk zou hebben ontbonden. De rechtbank is daaraan derhalve – terecht – voorbij gegaan in r.o. 2.12 van haar tussenvonnis.
13.6.3.
Dit geldt temeer nu [geïntimeerde] in deze zelfde conclusie stelde dat hij geen vertrouwen meer had in herstel door Aluzon, mede gezien de houding die Aluzon had ingenomen, en hij daarom schadevergoeding vorderde. Deze mededeling is - mede in het licht van de overige stellingen van [geïntimeerde] - te zien als een omzettingsverklaring in de zin van art. 6:87 BW. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] daarmee zowel de hoofdverplichting van Aluzon tot het correct voldoen aan de koop- en aannemingsovereenkomst als de nevenverplichting van Aluzon tot herstel van de ontstane gebreken heeft omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Daarnaast vordert [geïntimeerde] aanvullende schadevergoeding.
13.6.4.
Met deze omzetting is de eigen verplichting van [geïntimeerde] tot het betalen van het restantbedrag niet vervallen, hij blijft de tegenprestatie verschuldigd, maar mag deze – zoals hierboven reeds geoordeeld – opschorten. Omzetting in vervangende schadevergoeding en ontbinding gaan niet samen, nu een ontbinding van de overeenkomst het verval van de overeengekomen verbintenissen met zich mee brengt, waardoor er vervolgens geen grondslag meer aanwezig is voor het vorderen van vervangende schadevergoeding op de voet van art. 6:87 BW. Ten onrechte stelt [geïntimeerde] derhalve in de memorie van grieven dat hij de overeenkomst (partieel of geheel) heeft ontbonden.
13.6.5.
Aluzon heeft de vorderingen van [geïntimeerde] ook aldus begrepen. Blijkens haar eigen stellingen ziet zij er - in ieder geval sinds de memorie van grieven in principaal appel - van af ter zake haar tekortkomingen in deze, waarvan de omvang door (thans) het hof zal worden vastgesteld, zelf herstel in natura te plegen. Ook Aluzon geeft de voorkeur aan een financiële oplossing, zodanig dat [geïntimeerde] het herstel door een derde kan laten uitvoeren. Alhoewel Aluzon tijdens de comparitie na aanbrengen nog had verklaard – vide het proces-verbaal – bereid te zijn herstelwerkzaamheden uit te voeren, is deze bereidheid bij de memorie van grieven verdwenen. Hiermee geeft Aluzon ook aan dat zij niet meer zal nakomen in de zin van art. 6:80 lid 1 sub b BW, zodat haar verzuim - benodigd voor het ontstaan van een schadevergoedingsverplichting - zonder ingebrekestelling in ieder geval op dat moment is ingetreden.
deskundigenrapportage(s)
13.7.1.
Met instemming van beide partijen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 5 maart 2008 ir. G.M.J. van den Bongard als deskundige benoemd en aan deze deskundige zes vragen voorgelegd over de klachten van [geïntimeerde]. Deze vragen zijn in r.o. 7.2.2. van het tussenarrest van 16 oktober 2012 onder a tot en met f weergegeven. Ir. Van den Bongard heeft op 4 maart 2009 zijn rapport uitgebracht (rapport-Van den Bongard).
13.7.2.
De rechtbank heeft [geïntimeerde] vervolgens bij tussenvonnis van 9 juni 2010 in de gelegenheid gesteld zijn stellingen nader te concretiseren. [geïntimeerde] heeft daarop een rapport in het geding gebracht van [expert 1] van ZNEB, van 31 augustus 2010 (rapport-ZNEB). De aan deze deskundige door [geïntimeerde] voorgelegde vragen zijn in het tussenarrest in r.o. 7.2.3. onder g tot en met j weergegeven.
13.7.3.
Aluzon heeft daarop een rapport van mr. ir. J.J.W.M. [expert 2] BNA van 8 augustus 2011 in het geding gebracht, waarin ir. [expert 2] zijnerzijds de vragen a tot en met f beantwoordde.
13.7.4.
Zoals reeds vermeld in r.o. 7.1. zijn partijen in hoger beroep ter gelegenheid van de comparitie na aanbrengen het eens geworden over het door het hof benoemen van een nieuwe deskundige, aan wie alle vragen (derhalve a tot en met j) nogmaals zouden worden gesteld en aan wie gevraagd zou worden het hele procesdossier bij zijn advies te betrekken. Aldus heeft het hof ir. C.A. van der Steen benoemd, die op 17 januari 2014 zijn rapport uitbracht (rapport-Van der Steen).
13.8.1.
Uit de gehele gang van zaken in appel, met name het feit dat partijen ter beëindiging van hun geschil waren overeengekomen het hof om de benoeming van een nieuwe deskundige te verzoeken, en zij daarbij eveneens waren overeengekomen dat zij “duidelijk de bedoeling” hadden zich vervolgens te richten naar de uitkomst van het rapport van die deskundige aan wie alle reeds eerder gestelde vragen nogmaals werden voorgelegd, blijkt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling was dat dit nieuwe rapport in de plaats zou komen van de eerder in deze zaak uitgebrachte deskundigenrapporten. Gezien deze wijze van totstandkoming van het rapport-Van der Steen kan het niet zo zijn dat, zoals [geïntimeerde] wenst, het hof dit rapport naast zich neerlegt en weer terugvalt op de eerdere rapportages (in het bijzonder op het door [geïntimeerde] ingebrachte rapport-ZNEB).
Het is immers juist omdat de in eerdere instantie overgelegde rapporten elkaar op vele punten tegenspraken en dit een technische materie betreft, dat in overleg met en op verzoek van partijen een nieuw rapport door een onafhankelijke, door het hof benoemde, deskundige is uitgebracht.
13.8.2.
Anderzijds is het niet zo, dat partijen overeengekomen zijn het rapport-Van der Steen als bindend advies te beschouwen, zoals Aluzon lijkt te stellen in haar eerste grief in principaal appel. Dat partijen “duidelijk de bedoeling hadden” zich te richten naar dat rapport, impliceert niet dat zij zich daartoe zonder voorbehoud hebben verplicht, doch houdt slechts een vrij stellig geformuleerde intentie in. Uit de totstandkoming van de opdracht aan de hof-deskundige, zoals hierboven en in het tussenarrest weergegeven, kan dat door Aluzon redelijkerwijs ook niet worden afgeleid, noch mocht Aluzon dat redelijkerwijs van [geïntimeerde] verwachten.
13.8.3.
Aluzon heeft haar algemeen geformuleerde grief 1 (inhoudend dat de rechtbank ten onrechte het bedrag van € 27.558,27 aan [geïntimeerde] heeft toegewezen) slechts onderbouwd met een verwijzing naar het rapport-Van der Steen en met de (onjuiste) interpretatie van de gevolgen van de afspraak tussen partijen tot het laten uitvoeren van het onderzoek door Ir. Van der Steen. Het hof begrijpt deze grief aldus, dat Aluzon het vonnis van de rechtbank op dit punt wenst te bestrijden met de bevindingen van de door het hof benoemde deskundige, welke zij als het ware integraal overneemt. Blijkens de memorie van antwoord in principaal appel heeft [geïntimeerde] deze grief ook zo begrepen.
13.8.4.
Voor zover [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende incidenteel appel, er over klaagt dat de rechtbank ten onrechte het rapport-ZNEB heeft gepasseerd (als partijdeskundigenrapport of als commentaar op het rapport-Van den Bongard), zal het hof deze klacht ter zijde laten, omdat dit thans - op grond van het in r.o. 13.8.1. overwogene - een gepasseerd station is. Maar voor zover [geïntimeerde] tegen het rapport-Van der Steen specifieke bezwaren heeft ingebracht, die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige, zal het hof daarop wel ingaan.
13.9.1.
Thans eerst nog het volgende. [geïntimeerde] stelt dat hij, toen hij gezamenlijk met Aluzon ter rolle van 17 juli 2012 verzocht om benoeming door het hof van een nieuwe deskundige, daaraan de restrictie heeft verbonden dat de te benoemen deskundige zou beschikken over deskundigheid op de in casu vereiste gebieden waaronder het bouwen met cellenbeton (mva nr 142). Het hof constateert dat tijdens de comparitie na aanbrengen - toen partijen het in beginsel al eens waren over het verzoek om een nieuwe deskundige - deze eis niet door [geïntimeerde] is gesteld.
Voorts zou [geïntimeerde] naar zijn stellingen slechts ingestemd hebben met de benoeming van een deskundige “indien deze alle vragen (volledig) beantwoordt” (mva nr 147). Uit het betreffende H-formulier (door [geïntimeerde] nogmaals overgelegd als productie bij mva) blijkt deze laatste eis evenmin. Wat daar van zij, vervolgens stelt [geïntimeerde] dat de rapportage van Ir. van der Steen niet aan de door [geïntimeerde] gestelde eisen voldoet en de gestelde vragen niet, dan wel onvolledig of onduidelijk zijn beantwoord. Daarom, aldus [geïntimeerde], kan het rapport-Van der Steen niet als uitgangspunt worden genomen en keert [geïntimeerde] terug naar het (partij-) rapport-ZNEB.
13.9.2.
Het hof merkt allereerst op dat de deskundige bij de brief, waarin hij zijn benoeming aanvaardde en het (vervolgens door ieder der partijen betaalde) voorschot bepaalde, heeft aangegeven dat hij de vereiste deskundigheid bezit om het hof over deze zaak te adviseren. [geïntimeerde] lijkt dit nu te betwisten, maar hij geeft niet aan op welke punten Ir. Van der Steen deskundigheid zou missen. De deskundigheid van Ir. Van der Steen staat daarmee voor het hof vast.
13.9.3.
De klacht dat de deskundige niet alle vragen, welke aan hem gesteld zijn, heeft beantwoord, was door [geïntimeerde] reeds geuit ter gelegenheid van de beslissing over de schadeloosstelling en het loon van de deskundige. In zijn beslissing hieromtrent van 11 februari 2014 heeft het hof vermeld dat de deskundige had aangegeven dat de mogelijkheid bestond - tegen meerkosten - om een nader onderzoek uit te voeren, maar dat [geïntimeerde] daarom niet heeft verzocht. Voorts heeft het hof in die beslissing geconstateerd dat de deskundige alle aan hem gestelde vragen heeft beantwoord en het uit de brief van de advocaat van [geïntimeerde] niet duidelijk is geworden welke vragen niet beantwoord zouden zijn en welk noodzakelijk onderzoek, behorend bij de initiële vraagstelling, niet door de deskundige verricht zou zijn.
13.9.4.
In zijn memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende incidenteel appel, heeft [geïntimeerde] evenmin specifiek aangegeven welke - door het hof in overleg met partijen gestelde - vragen niet beantwoord zouden zijn. [geïntimeerde] heeft slechts verwezen naar zijn eigen commentaar op het voorlopig rapport van de deskundige, welke door de deskundige in hoofdstuk 6 van zijn rapportage is weergegeven en van een reactie is voorzien. Hieruit blijkt dat de deskundige aan partijen uitvoerig de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken. In hoeverre de deskundige vervolgens zich iets van zulke opmerkingen aantrekt, is aan hemzelf om op grond van zijn deskundigheid te bepalen.
13.9.5.
Voor het overige heeft te gelden dat daar waar [geïntimeerde] de uitkomsten van het deskundigenrapport niet anders heeft bestreden dan door te volharden in zijn eerdere stellingen en (opnieuw) te verwijzen naar het rapport-ZNEB zonder die in het licht van de uitkomsten van onderzoek door ir. Van der Steen nader te onderbouwen, het hof geen aanleiding ziet om de bevindingen van ir. Van der Steen niet te volgen.
13.9.6.
Tenslotte wordt in het rapport-Van der Steen enige malen opgemerkt dat bij het opstellen daarvan slechts uitgegaan kon worden van de situatie zoals die tijdens het onderzoek werd aangetroffen, omdat de oorspronkelijk situatie op een aantal punten niet meer bestond. Op meerdere plaatsen in het rapport (o.m. blz. 44, 50 en 63) geeft Ir. Van der Steen aan dat - tegen een aanvullend voorschot - de mogelijkheid tot nader (bijvoorbeeld: destructief) onderzoek bestaat, dat hij zulks aan partijen heeft voorgesteld, maar dat zij hierop niet ingegaan zijn (zie ook r.o. 13.9.3).
In zijn memorie van antwoord in principaal appel klaagt [geïntimeerde] erover dat Ir. Van der Steen de oorspronkelijke toestand had moeten beoordelen, omdat dit naar Fischers mening tot de opdracht aan Ir. Van der Steen behoorde. Voorts verwijst [geïntimeerde] in dit kader wel naar het aanbod van Ir. Van der Steen tot het doen van nader onderzoek, maar uit de gebruikte bewoordingen valt af te leiden dat [geïntimeerde] niet bereid was tot het toestaan van een nader onderzoek en het in samenhang daarmee voldoen van door de deskundige te bepalen aanvullend voorschot.
Het hof heeft in zijn tussenarrest aan de deskundige – in overleg met partijen – vragen voorgelegd. Deze vragen zijn door Ir. Van der Steen beantwoord, voor zover mogelijk aan de hand van alle stukken en eigen waarnemingen, met daarbij de hiervoor beschreven opmerkingen over een nader onderzoek tegen extra kosten. Nu [geïntimeerde] tot het maken van die extra kosten niet bereid was, kan hij niet na afloop van het onderzoek klagen dat de oorspronkelijke toestand niet is onderzocht. Het is thans naar het oordeel van het hof niet meer opportuun om nog een nader onderzoek te gelasten (nog afgezien van de vraag of [geïntimeerde] thans wel bereid is daaraan mee te werken).
beantwoording vragen door deskundige
13.10.1.
De deskundige heeft de gestelde vragen als volgt (samengevat) beantwoord.
Bij zijn opgave van herstelkosten, voor zover deze naar zijn mening ten laste van Aluzon dienen te komen, heeft te gelden dat toeslagen op deze bedragen zijn btw (21%) en opslag indien anderen dan Aluzon het werk uitvoeren (8,5%). Voorts heeft de deskundige voor bereikbaarheidsvoorzieningen € 400,00 begroot en voor divers klein werk € 340,00-€ 400,00.
glas
13.10.2.
Geconstateerd wordt dat niet alle kozijnen van het geoffreerde type Imperial zijn, maar dat de bij de schuifpuien geleverde profielen van het type Visoglide zijn, omdat Imperial daarvoor niet geschikt zou zijn. Deze profielen “worden als gelijkwaardig en geschikt voor de onderhavige toepassing aangemerkt” aldus de deskundige.
De beglazing van de Visoglide-profielen echter voldoet niet aan de geoffreerde isolatiewaarde. Het gaat om 27 m2, dat is 63% van de totale glasoppervlakte. De glassponning van het geoffreerde Imperial-profiel is geschikter voor dikkere soorten beglazing (18-51 mm) dan het geplaatste Visoglide-profiel (4-29 mm). (blz. 40).
De beglazing is te vervangen binnen de bestaande profielen, aldus de deskundige. Het uitwisselen van puien met alle bijkomende kosten is naar zijn mening niet redelijk en niet noodzakelijk (blz. 59 en 60).
13.10.3.
Er is geen veiligheidsglas geplaatst. De NEN-norm is van oktober 2000, toen ook de overeenkomst werd gesloten. Veiligheidsglas is niet wettelijk verplicht, maar volgens de norm zou het geplaatst moeten worden op plaatsen waar risico’s zijn. Hier is het achterwege laten, gezien het geringe risico ter plaatse, verdedigbaar. (blz. 34 en 40).
De deskundige acht het met de huidige kennis van zaken echter wel redelijk om bij het herstel uit te gaan van veiligheidsglas.
13.10.4.
De deskundige begroot de hogere stookkosten vanwege de lagere isolatiewaarde van het glas op € 30,00 per jaar (blz. 34 en 47).
Voor het afschermen en opruimen begroot de deskundige € 750,00.
Het vervangen van het glas (incl. rubbers) door glas in de puien met de overeengekomen isolatiewaarde wordt begroot op € 2.450,00. Het vervangen van het glas (incl. rubbers) in de keuken door isolatieglas wordt begroot op € 395,00. Indien het glas (incl. rubbers) in de puien wordt vervangen door veiligheidsglas, wordt dit door de deskundige begroot op
€ 3.175,00. (blz. 46).
Geen rekening is gehouden met de kosten voor het afkitten van de kozijnen (blz. 47).
geconstateerde gebreken
13.10.5.
waterschade en lekkages
De deskundige heeft waterschade vastgesteld in de hal op de verdieping en in de entreehal (blz. 41). De schade is primair vastgesteld aan het pleisterwerk, daarnaast zijn er vochtsporen op de binnenafwerking (blz. 45). De gehanteerde materialen zijn echter ook vochtgevoelig. Eerder had de deskundige reeds aangegeven dat van enkele ramen de rubbers niet aaneengesloten zijn doorgezet waardoor lekkage is ontstaan (blz. 24 en uitvoerig blz. 43 en 44). Voorts spreekt hij van de mogelijkheid van het ontbreken van een goede binnen-en buitenafdichting, waaraan de deskundige toevoegt: “hetgeen aanvankelijk het geval was”. Het hof neemt aan dat die zinsnede slaat op het - kennelijk door de deskundige overgenomen - standpunt van [geïntimeerde] dat hij een deel c.q. alles zelf heeft afgekit c.q. gerepareerd. (blz. 43 en 55 onder 13).
Of de kozijnen zelf lekkages vertonen is op basis van het uitgevoerde onderzoek door de deskundige niet definitief aan te geven.
13.10.6.
Plaatselijk zal stucwerk verwijderd moeten worden en het pleisterwerk worden aangeheeld en geschilderd. (blz. 42)
Voorts merkt de deskundige op dat een goede kitlaag kritisch is (blz. 43).
Het herstel wordt door hem begroot op € 625,00 (blz. 46).
13.10.7.
koudebrug, condensvorming, schimmelvorming
De deskundige heeft op deze punten geen gebreken geconstateerd die herstel behoeven (blz. 41 en 43).
13.10.8.
ventilatieroosters
De ventilatieroosters zijn niet defect en een binnenwerk is aanwezig , maar het bedieningsmechanisme is gebrekkig (c.q. afgebroken) (blz. 24 en 44).
Het herstel hiervan is begroot op € 120,00. (blz. 46).
13.10.9.
gevelbepleistering buitenzijde
De deskundige heeft degradatie van het buitenpleisterwerk geconstateerd (o.a. onder het raam van de hal, blz. 42), maar constateert geen direct verband met de lekkage via de kozijnen of de geboorde gaten. Er is veel afstromend regenwater en het pleisterwerk neemt gemakkelijk water op, waardoor het gevoelig is voor vorstschade. De schade wordt primair toegeschreven aan de regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag (blz. 44). Aluzon is niet verantwoordelijk voor deze materiaalkeuze (blz. 45).
13.10.10.
deurkrukken en rvs greep
De deurkrukken zijn zo geplaatst dat de hor niet goed kan sluiten (blz. 44 en 23). De rails van de schuifhor moeten worden verplaatst. De geraamde kosten hiervoor zijn € 450,00.
Er is weinig vrije ruimte rondom het slot aanwezig door de plaatsing van de rvs greep (blz. 23 en 44). De greep moet worden verplaatst en de lak van de deur bijgewerkt, hetgeen wordt begroot op € 320,00.
13.10.11.
raamdorpels
Er is geen causaal verband geconstateerd tussen de vochtproblemen aan de binnenzijde van de woning en de detaillering van de raamdorpels. Wel is de detaillering ongelukkig omdat deze zorgt voor een hoge vochtbelasting en veel vraagt van de kitafdichting, maar een en ander lag buiten de invloedssfeer van Aluzon (blz. 47)
13.10.12.
gaten in kozijn
De deskundige geeft aan dat hij niet heeft geconstateerd dat de gaten die door Aluzon in de kozijnen zijn geboord, door het profiel heen zijn geboord, zodat deze gaten niet tot schade hebben geleid (blz. 22 en 47).
13.10.13.
condensvorming
Overlast ten gevolge van condensvorming op de binnenzijde van kozijnen is inherent aan de toepassing van metalen kozijnen. (blz. 48).
toewijzing deel vorderingen [geïntimeerde]
13.11.1.
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van grieven in incidenteel appel (en in zijn memorie van antwoord in principaal appel) de conclusies van het deskundigenbericht - waarin de deskundige uitvoerig op de reactie van [geïntimeerde] is ingegaan - niet anders bestreden dan door te volharden in zijn eerdere stellingen en (opnieuw) te verwijzen naar met name het rapport-ZNEB zonder die stellingen in het licht van de uitkomsten van het deskundigenbericht nader te onderbouwen. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om de bevindingen van Ir. Van der Steen niet te volgen. Het hof neemt bovendien het oordeel van Ir. Van der Steen over omdat dit oordeel het hof overtuigend voorkomt. Op een enkel punt, hierna te bespreken, zal het hof evenwel van de begroting van Ir. van der Steen van de geleden schade afwijken.
Het oordeel van de deskundige komt erop neer dat Aluzon (deels) niet het glas en de profielen heeft geleverd, waartoe zij zich had verplicht, en dat een deel van de door [geïntimeerde] gestelde schade door foutieve constructies aan de zijde van Aluzon is ontstaan. Voor de kosten van het herstel hiervan is Aluzon aansprakelijk. Het andere deel van de door [geïntimeerde] gestelde tekortkomingen is door de deskundige niet geconstateerd.
Het hof neemt met name het oordeel van de deskundige over dat het vervangen van de puien niet noodzakelijk is. De geleverde profielen waren weliswaar niet de geoffreerde – en in zoverre is Aluzon tekortgeschoten – maar zij waren wel gelijkwaardig aan de geoffreerde. Hoewel enerzijds de Imperial-profielen geschikt zijn voor dikkere glassoorten dan de Visoglide-profielen, heeft [geïntimeerde] niet gemotiveerd weersproken dat in de loop van de jaren het glas zelf steeds dunner is geworden. Voorts is de isolatiewaarde van te leveren profielen niet in de offerte besproken, alleen die van het glas. [geïntimeerde] heeft door deze tekortkoming van Aluzon derhalve geen schade geleden.
13.11.2.
[geïntimeerde] heeft, door Aluzon onvoldoende gemotiveerd betwist, gesteld dat hij in het kader van de schadebeperking tussentijds herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, onder meer door het aanbrengen van pleisterwerk aan de buitenzijde en het afkitten van de dorpels. [geïntimeerde] heeft voorts onder meer gesteld dat hij natuurstenen platen heeft moeten vervangen door pleisterwerk, vanwege de ontstane lekkages. Deze (kosten van) herstelwerkzaamheden zijn door Ir. Van der Steen niet besproken, vanwege de aard van zijn onderzoek. Wel heeft de deskundige uit de hem beschikbare informatie opgemaakt dat Aluzon geen werkzaamheden heeft uitgevoerd om de waterdichtheid van de kozijnaansluitingen op de bouwkundige constructie te waarborgen (blz. 57).
13.11.3.
Het hof is van oordeel dat Aluzon de herstelkosten ter zake ook zal moeten dragen, nu deze veroorzaakt zijn doordat Aluzon de door haar geplaatste profielen onvoldoende waterdicht heeft verbonden met de dorpels. Weliswaar staat de verplichting daartoe niet met zoveel woorden letterlijk in de offerte van Aluzon, maar het plaatsen van waterdichte ramen en deuren zou zinledig zijn, indien deze ramen en deuren niet waterdicht zouden worden geplaatst. Als deskundige leverancier/aannemer had Aluzon hiervoor zorg dienen te dragen.
Uit het gehele procesdossier tot nu toe, de uitvoerig onderbouwde stellingen van [geïntimeerde], de zeer magere betwisting van Aluzon en de constatering van de deskundige, is het hof gebleken dat de profielen niet alleen niet waterdicht waren (omdat de rubbers niet voldeden), maar ook dat zij niet waterdicht geplaatst waren, waardoor schade is ontstaan.
Het hof zal de door [geïntimeerde] ter zake gemaakte kosten van herstelwerkzaamheden ex aequo et bono begroten op € 11.000,00 .
13.11.4.
De deskundige heeft bij zijn begroting geen rekening gehouden met het esthetisch effect van reparaties; zo heeft hij gesteld dat hij de opvatting is toegedaan dat een minder fraai uiterlijk als een onvolkomenheid en niet als een gebrek wordt beschouwd. Het hof deelt dit standpunt niet, te meer niet nu is komen vast te staan dat de door de deskundige geconstateerde gebreken aan Aluzon te wijten zijn. Het hof zal daarom de door de deskundige begrote posten “herstellen binnenpleisterwerk + schilderen”, “deurkrukken schuifpuien-verplaatsen rails schuifhor”, “rvs greep voordeur- verplaatsen greep aanpassen greep” en “bijwerken schade/beschadigingen” ex aequo et bono verhogen als na te melden (waarbij het hof ermee rekening houdt dat het werk (deels) door derden moet worden uitgevoerd).
13.11.5.
Gelijk de deskundige, ziet het hof geen aanleiding in deze een korting nieuw voor oud toe te passen. Weliswaar is het juist, zoals Aluzon opmerkt, dat het al heel lang geleden is dat de oorspronkelijke zaken door haar bij [geïntimeerde] zijn geplaatst, maar dat tijdsverloop is voor een groot deel te wijten aan Aluzon’s eigen weigering te herstellen c.q. te erkennen dat zij deels niet goed gepresteerd had.
13.11.6.
Wat [geïntimeerde] en Aluzon voor het overige naar voren hebben gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden, zodat voor bewijslevering als door hen aangeboden geen aanleiding is. Hun bewijsaanbiedingen worden daarom als niet relevant gepasseerd.
13.12.1.
Grief 1 en 2 in principaal appel en grief 3 in incidenteel appel falen derhalve in zoverre, dat het hof geen € 8.265,00 (zoals Aluzon heeft gevorderd), noch € 105.914,00 +
€ 2.500,00 (zoals [geïntimeerde] heeft gevorderd), maar gezien het hiervoor overwogene aan [geïntimeerde] zal toewijzen bij wege van aanvullende en vervangende schadevergoeding:
- Afschermen en opruimen € 750,00
- Bereikbaarheidsvoorzieningen € 400,00
- HR++glas incl. rubbers (keuken) € 395,00
- Veiligheidsglas (puien) € 3175,00
- Rubberprofielen raamsponning € 850,00
- Beglazingsrubbers (buiten) € 780,00
- Bediening ventilatieroosters
€ 120,00
Subtotaal (1) € 6.470,00
Opslag vanwege uitvoering door derden: 8,5 % € 550,00
- Herstellen binnenpleisterwerk+schilderen € 2000,00
- Verplaatsen rails schuifhor, herstellen hor € 750,00
- Verplaatsen rvs greep, herstellen deur € 700,00
- Bijwerken schade/beschadigingen
€ 1000,00
Subtotaal (2)
€ 4.450,00
Subtotaal (3) €11.470,00
btw 21% € 2.409,00
- 14 jaar extra stookkosten: € 420,00
- Herstel door [geïntimeerde] van lekkages en schades
€11.000,00
Totaal: €25.299,00 (incl. btw)
13.12.2.
De kosten van ZNEB, en de vergoeding van de schade die door dit onderzoek is verricht, wijst het hof af. Dit onderzoek is door [geïntimeerde] eigener beweging geïnitieerd nadat de door de rechtbank benoemde deskundige zijn rapport had opgemaakt. De daarmee gemoeide kosten kunnen niet worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
13.12.3.
De vordering van [geïntimeerde] terzake garantie, door Aluzon te verstrekken op de door derden te verrichten herstelwerkzaamheden, zal worden afgewezen, omdat daarvoor naar het oordeel van het hof bij de huidige – door beide partijen gewenste – uitsluitend financiële oplossing van het geschil geen grond voor bestaat.
13.13.1.
Het vorenstaande impliceert dat aan [geïntimeerde] zal worden toegewezen, echter deels op andere gronden dan waarop de toewijzing door de rechtbank was gestoeld, een bedrag terzake schadevergoeding door Aluzon van € 25.299,00 (incl. btw), met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het instellen van de vordering in reconventie. Omdat [geïntimeerde] de verbintenis heeft omgezet, behoeft Aluzon niet meer in natura na te komen. Aan de opschorting door [geïntimeerde] van zijn verplichting tot betaling van de restant-aanneemsom komt derhalve met ingang van de datum van dit arrest een einde. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling aan Aluzon van een bedrag van € 3.224,10, met de wettelijke rente daarover vanaf heden.
13.13.2.
Het hof zal de kosten van de het door het hof bevolen deskundigenonderzoek tussen partijen compenseren, nu zij - voor wat betreft het deel van het geschil waarover de deskundige heeft geadviseerd - ieder voor een deel in het ongelijk gesteld zijn.
13.13.3.
De beroepen vonnissen van de rechtbank zullen vernietigd worden en het hof zal oordelen als in het dictum te melden. De vordering van Aluzon tot terugbetaling van het door haar betaalde deel van de deskundigenberichten zal worden afgewezen, omdat het hof de proceskosten in eerste aanleg in reconventie – in welk kader het deskundigenbericht was bevolen – zal compenseren en Aluzon dit bedrag derhalve terecht heeft voldaan. Voor wat betreft de proceskosten in conventie heeft het hof reeds geoordeeld dat de daartegen gerichte grief van [geïntimeerde] in incidenteel appel slaagt. Dit betekent dat Aluzon alsnog zal worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in conventie.
13.13.4.
Als reeds geoordeeld falen grief 1 en 2 in principaal appel voor het overgrote deel. Aluzon zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel (met uitzondering van de kosten van de deskundige, die als gezegd gecompenseerd zullen worden). Grief 1 en 2 in incidenteel appel slagen. Nu evenwel grief 3 in incidenteel appel voor het overgrote deel faalt, zal het hof de proceskosten in incidenteel appel compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
13.14.
Het meer of anders gevorderde in principaal en incidenteel appel wordt afgewezen.

14.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de door de rechtbank Maastricht op 9 juni 2010 en 7 december 2011 tussen partijen gewezen vonnissen;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Aluzon te voldoen het bedrag van € 3.224,10 met de wettelijke rente hierover vanaf heden tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Aluzon om aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag van € 25.299,00 met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juni 2007 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Aluzon in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.068,00 en compenseert de proceskosten in eerste aanleg in reconventie, inclusief de kosten van het door de rechtbank bevolen deskundigenbericht, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt Aluzon in de kosten van de procedure in hoger beroep, voor zover in principaal appel gewezen, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 291,00 aan verschotten en € 1.896,00 aan salaris advocaat en compenseert de proceskosten in hoger beroep in incidenteel appel gewezen, inclusief de kosten van het door het hof bevolen deskundigenbericht, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.