3.6.De stichting voert in de verweerschriften, kort samengevat, aan dat zij de in het inleidende verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden onderschrijft. Ten aanzien van de drie kinderen stelt de stichting het volgende:
[minderjarige 3]
In de afgelopen drie jaar zijn de bezoekmomenten tussen de moeder en [minderjarige 3] afgebouwd. Er vindt al bijna twee jaar één keer in de zes weken begeleid bezoek plaats tussen de moeder en [minderjarige 3] . Volgens de stichting wordt de ontwikkeling van [minderjarige 3] ernstig bedreigd als zij niet zou opgroeien bij haar huidige pleegouders, omdat de moeder in de afgelopen jaren, en met name in de cruciale eerste levensjaren waarin het hechtingsproces van het kind zich ontwikkelt, heeft laten zien geen structurele, veilige en stabiele leefomgeving te kunnen bieden aan [minderjarige 3] . [minderjarige 3] ervaart haar pleegmoeder als haar moeder en heeft geen emotionele affectieve band met haar biologische moeder. Daarnaast wisselt de moeder in haar mening over wat goed is voor [minderjarige 3] . Het ene moment staat zij achter de langdurige pleeggezin plaatsing, het andere moment niet. Met [minderjarige 3] zelf gaat het goed. Het is een lief kind dat het goed kan vinden met de andere kinderen in het pleeggezin. Zij heeft, met name, een goede band met haar pleegmoeder.
[minderjarige 2]
In het begin van de pleeggezinplaatsing gedroeg [minderjarige 2] zich teruggetrokken, sliep zij slecht en kon zij fel reageren. Mede door de goede zorgen van haar pleegmoeder, is [minderjarige 2] stapsgewijs uit haar schulp gekropen. [minderjarige 2] heeft veel traumatische ervaringen opgedaan in het verleden; hiervoor is traumabehandeling van Herlaarhof ingezet. In het algemeen ontwikkelt [minderjarige 2] zich positief.
[minderjarige 1]
heeft, mede vanwege haar leeftijd, veel meegekregen van de conflicten bij de moeder thuis. Zij is een binnenvetter geworden. Het komt [minderjarige 1] ’s ontwikkeling ten goede wanneer Herlaarhof haar ondersteunt in het uiten van haar emoties. [minderjarige 1] geeft zelf aan dat ze, wanneer ze niet naar de moeder kan, graag tot haar achttiende bij de pleegmoeder blijft.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.Ter zitting heeft de moeder bevestigd dat het door haar ingestelde hoger beroep geen betrekking heeft op de ondertoezichtstelling
3.7.2.Ingevolge het tot 1 januari 2015 geldende artikel 1:261 lid 1 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk het sinds 1 januari 2015 geldende nieuwe artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 Wet op de jeugdzorg respectievelijk de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ten aanzien van [minderjarige 3]
3.7.3.[minderjarige 3] verblijft sinds het moment dat zij zeven maanden oud was in het huidige (perspectiefbiedende) pleeggezin. [minderjarige 3] heeft geen herinnering aan haar oorspronkelijke thuissituatie; in haar beleving woont ze al haar hele leven bij de familie [familie 1] . Uit de stukken is gebleken dat [minderjarige 3] binnen haar pleeggezin een gezonde en leeftijdsadequate ontwikkeling laat zien waarbij haar voldoende aandacht, affectie en regelmaat wordt geboden. Voorts is gebleken dat [minderjarige 3] goed is gehecht aan haar pleegouders en dat zij één uur in de zes weken contact heeft met de moeder. In het najaar van 2012 heeft de stichting reeds het opvoedingsbesluit genomen dat het perspectief van [minderjarige 3] niet langer bij de moeder ligt. Ter zitting van het hof heeft de stichting verklaard dat er op korte termijn een verzoek aan de raad tot het verrichten van een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel zal worden gedaan.
Hoewel het hof zich kan indenken dat de moeder voor al haar dochters wil strijden en dat zij geen onderscheid maakt en voelt tussen ieder van hen, kan naar het oordeel van het hof onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen sprake zijn van een plaatsing van [minderjarige 3] bij de moeder.
De bestreden beschikking onder zaaknummer C/01/291435 / JE RK 15-371 ligt hiermee voor bekrachtiging gereed.
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.7.4.Het hof overweegt dat uit de inhoud van de stukken, hetgeen door de moeder niet wordt betwist, is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] jarenlang zijn opgegroeid in een onveilig en instabiel opvoedingsklimaat, waar zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld en zij beiden slachtoffer zijn geworden van lichamelijke, emotionele- en affectieve verwaarlozing. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in meerdere pleeggezinnen gewoond.
Het hof constateert dat de thans 12-jarige [minderjarige 1] en de bijna 8-jarige [minderjarige 2] in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt. Het zijn kwetsbare kinderen die veel vragen van hun opvoeders en waarmee uiterst zorgvuldig dient te worden omgegaan. Sinds juli 2014 staan zij onder behandeling bij Herlaarhof voor de verwerking van hun trauma’s.
3.7.5.Voorts overweegt het hof dat de moeder haar stelling, dat zij thans over voldoende pedagogische vaardigheden en inzicht beschikt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] datgene te bieden wat zij momenteel nodig hebben, onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken. Uit de eindevaluatie d.d. 1 oktober 2014 blijkt dat de moeder het door haar doorlopen O&O-traject – waar de afweging is gemaakt of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel of niet terug kunnen naar de moeder – negatief heeft afgerond: zo lukt het de moeder onvoldoende om echt af te stemmen op de kinderen en worden de kinderen onvoldoende gezien en gehoord in hun behoefte. Verder concludeert Stichting Oosterpoort dat over het geheel genomen de moeder onvoldoende overzicht heeft en onvoldoende vaardig is om over beide kinderen de regie te voeren en naar beide kinderen toe consequent te handelen.
Aan een opvoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , twee getraumatiseerde kinderen die in therapie zitten en voor wie het van essentieel belang is dat zij opgroeien in een stabiel en gestructureerd opvoedingsklimaat waarin onder meer affectie en veiligheid voorop staan, , worden zeer hoge eisen gesteld. Het hof is met de raad en de stichting van oordeel dat de moeder niet aan die eisen voldoet. Uit de inhoud van de stukken blijkt verder dat het nu naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen hun huidige pleeggezinnen en dat zij zich redelijk positief ontwikkelen binnen het opvoedingsklimaat dat hen thans wordt geboden.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is ter waarborging van hun veilige ontwikkeling.
De bestreden beschikking onder zaaknummer C/01/291440/JE RK 15-373 zal eveneens worden bekrachtigd.
Verzoek tot gelasten nieuw onderzoek
3.7.6.De moeder heeft subsidiair verzocht een onderzoek te gelasten naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat er in de afgelopen jaren meerdere onderzoeken zijn gedaan waarbij de kinderen betrokken zijn geweest. Een nieuw onderzoek zal nieuwe onrust opleveren voor de kinderen , zodat naar het oordeel van het hof het belang van de kinderen zich tegen een nieuw onderzoek verzet. Het hof neemt daarbij verder in aanmerking dat [minderjarige 3] volledig gehecht is in het pleeggezin en dat, zoals reeds overwogen in ro. 3.7.3., de stichting op korte termijn de raad zal verzoeken een onderzoek in te stellen naar een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder over [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn zwaar getraumatiseerde kinderen die op dit moment in hun huidige pleeggezinnen goed gedijen en de stichting heeft verklaard dat er ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zelfde verzoek aan de raad zal worden gedaan, afhankelijk van de uitkomst van dit hoger beroep. Een terugplaatsing bij de moeder is op dit moment niet aan de orde zodat een verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige met betrekking tot onderzoek naar haar pedagogische kwaliteiten, zoals kennelijk door de moeder wordt beoogd, thans niet tot een andere beslissing in deze zaken zal kunnen leiden. Op een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel wenst het hof thans niet vooruit te lopen.
3.7.7.Het hof bedrukt tot slot dat het hof overtuigd is van de goede bedoelingen van de moeder; het feit dat de moeder er niet in is geslaagd om voor de kinderen een stabiel opvoedingsklimaat te creëren komt, zo beschouwt het hof, niet voort uit onwil, maar uit onmacht. Voorts geeft het hof de moeder mee dat door de stichting is erkend dat de moeder op juiste wijze invulling geeft aan de bezoekmomenten met de kinderen, en dat in ieder geval [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangeven graag naar hun moeder te gaan. Ondanks dat het hoger beroep van de moeder faalt, benadrukt het hof dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] (en ook [minderjarige 3] ) er baat bij hebben dat de moeder de door haar ingezette positieve ontwikkeling voortzet en in staat is om zo invulling te blijven geven aan de contacten met de kinderen.
3.7.8.Beslist wordt als volgt.