ECLI:NL:GHSHE:2015:3036

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
F 200.160.120-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot alimentatie en gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, appellante in het principaal appel, verzoekt de beschikking te vernietigen voor zover het de echtscheiding betreft, en stelt dat er eerst een definitieve regeling moet komen met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding. De man, verweerder in het principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vernietiging van de echtscheiding.

Het hof constateert dat beide partijen hebben geappelleerd tegen verschillende onderdelen van de beschikking. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij een groot belang heeft bij het treffen van nevenvoorzieningen, zoals kinderalimentatie en gebruiksvergoeding, voordat de echtscheiding wordt uitgesproken. De man daarentegen stelt dat de vrouw zelf om de echtscheiding heeft verzocht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het herstel van de band tussen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen rechtvaardigen.

Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die nopen tot het herstel van de band tussen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd, en de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat haar proceshouding onnodige kosten heeft veroorzaakt. De beslissing van het hof is op 6 augustus 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 augustus 2015
Zaaknummer: F 200.160.120/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/271579 FA RK 13-6327
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal appel,
tevens verweerster in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal appel,
tevens appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M.C. Dumoulin.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 20 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het hof constateert dat zowel de man als de vrouw hebben geappelleerd tegen meerdere onderdelen van de bestreden beschikking. De behandeling van en beslissing op deze overige verzoeken van partijen zijn administratief afgesplitst en ter griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummer F 200.160.122/01. Die zaak wordt door het hof apart behandeld en beslist.
Voorwerp van de onderhavige zaak betreft uitsluitend de echtscheiding van partijen.
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2014, heeft de vrouw verzocht – voor zover thans relevant – voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft, en eerst de echtscheiding uit te spreken nadat er een definitieve regeling is getroffen met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, althans dat het hof een beslissing hieromtrent neemt die het hof juist acht.
2.3.1.
Bij verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 6 januari 2015, heeft de man verzocht de vrouw in haar verzoek, voor zover gericht tegen vernietiging van de echtscheiding, niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vrouw af te wijzen.
2.3.2.
De vrouw heeft op 18 februari 2015 een verweerschrift in het incidentele appel ingediend.
2.3.3.
Bij V-formulier van 13 mei 2015, ingediend door advocaat van de man, heeft de man zijn verzoek vermeerderd in die zin dat hij tevens verzoekt om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, voor zover deze ziet op het beroep tegen de echtscheiding.
2.4.
Het hof heeft vervolgens aan partijen medegedeeld dat ter zitting van 14 juli 2015 uitsluitend het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding zal worden behandeld, een onderdeel van het principale appel.
Bij deze gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht van 25 november 2014 met één bijlage, overgelegd door de advocaat van de man;
  • het V-formulier d.d. 13 mei 2015 met bijlagen, overgelegd door de advocaat van de man.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 17 september 1993 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in deze procedure van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.3.
Uit het dossier is voorts gebleken dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant abusievelijk een verklaring non-appel aan de man heeft afgegeven en dat de man op 21 november 2015 de echtscheiding heeft laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw heeft vervolgens de rechtbank verzocht om doorhaling van de latere vermelding betreffende echtscheiding van de door partijen gesloten huwelijksakte.
Bij beschikking van 5 februari 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Waalwijk gelast om de latere vermelding behorende bij de akte nr [akte nummer] van het jaar 1993 - de huwelijksakte van partijen - van het onder hem berustende register van huwelijk door te halen.
3.4.1.
De vrouw wenst in hoger beroep de uitgesproken echtscheiding ongedaan te maken. Zij stelt dat zij er een onmiskenbaar groot belang bij heeft dat er eerst een definitieve regeling wordt getroffen met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding en dat daarna pas de echtscheiding wordt uitgesproken. In dit verband wijst de vrouw er allereerst op dat de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde kinderalimentatie ad € 285,= per kind per maand hoger is dan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van respectievelijk € 161,= en € 266,= per maand.
Naast het voorgaande komt de vrouw in beroep tegen de bepaling van de rechtbank dat zij na het verstrijken van de termijn van zes maanden na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de man een gebruiksvergoeding van € 429,= per maand moet voldoen.
Een en ander leidt volgens de vrouw tot de conclusie dat zij een rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van hoger beroep tegen het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen en dat daarmee in ieder geval geen sprake is van misbruik van procesrecht.
3.4.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in eerste aanleg zelf de duurzame ontwrichting van het huwelijk heeft gesteld, dat zij om de echtscheiding heeft verzocht en dat zij geen grieven tegen deze wettelijke grond voor de echtscheiding heeft gericht. De man is van mening dat de vrouw enkel vol appel heeft ingesteld, omdat de definitieve voorzieningen voor haar minder gunstig zijn en zij deze later wil laten ingaan; dit is geen te rechtvaardigen grond.
Voor zover de vrouw zich beroept op de rechtspraak aangaande de band tussen de echtscheiding en nevenvoorzieningen, stelt de man dat het in die jurisprudentie zaken betreft die zijn aangehouden om in eerste aanleg een beslissing te nemen over de nevenvoorzieningen. Zelfs daar moeten voor herstel van de band tussen de echtscheiding en nevenvoorzieningen volgens de Hoge Raad bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, welke in casu niet zijn aangevoerd. Bovendien, zo voert de man aan, zijn alle definitieve voorzieningen uitgesproken.
Tot slot merkt de man op dat de vrouw door haar opstelling in deze procedure misbruik van recht dan wel misbruik van haar processuele bevoegdheid heeft gemaakt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.5.1.
Vast staat dat partijen beiden van mening zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof interpreteert het verzoek van de vrouw aldus dat zij de echtscheiding wenst op te houden, om zo te bewerkstelligen dat tezamen met de nevenvoorzieningen op het echtscheidingsverzoek wordt beslist.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw toegelicht dat haar belang ziet op de nevenvoorzieningen van de gebruiksvergoeding en de kinderalimentatie, nu zij het niet eens is met de beslissingen die de rechtbank hieromtrent heeft genomen en zij tegen deze beslissingen (onder meer) heeft geappelleerd.
3.5.2.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat, indien eenmaal door de eerste rechter echtscheiding is uitgesproken, het hoger beroep slechts op grond van door de echtgenoot die het instelt, aan te voeren bijzondere omstandigheden kan worden gebezigd teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat tezelfdertijd wordt beslist op die verzoeken (vgl. HR 20 januari 2006, NJ 2006, 76)
Of dergelijke bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd en of deze omstandigheden nopen tot het herstel van de band tussen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen, is in hoge mate feitelijk en aan de rechterlijke beoordeling overgelaten.
3.5.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorziening wordt hersteld en dat tezelfdertijd in hoger beroep wordt beslist op beide verzoeken.
Ten aanzien van de door de vrouw gestelde belangen – zoals zij nader heeft toegelicht ter zitting van het hof – overweegt het hof allereerst dat de rechtbank bij de bestreden beschikking de bepaling betreffende de gebruiksvergoeding
nietuitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, zodat reeds door het instellen van hoger beroep door de vrouw de werking van deze bepaling wordt opgeschort en enig rechtens te respecteren belang van de vrouw in die zin dus niet bestaat.
Ten aanzien van het tweede door de vrouw gestelde belang, zijnde de kinderalimentatie, overweegt het hof dat de vrouw deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat bij de beschikking voorlopige voorzieningen een hogere kinderalimentatie is opgelegd dan bij de echtscheidingsbeschikking, is geen bijzondere omstandigheid die noopt tot herstel van de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen.
3.5.4.
De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, voor zover daarbij de echtscheiding van partijen is uitgesproken.
Proceskosten
3.6.1.
In de stukken en zoals nogmaals benadrukt ter zitting van het hof, verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de door de man gemaakte kosten van de onderhavige procedure, voor zover het betreft het door de vrouw ingestelde hoger beroep tegen de echtscheiding. Volgens de man procedeert de vrouw nodeloos, hetgeen door de vouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk is betwist.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.2.
Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om af te wijken van het in familiezaken gebruikelijke uitgangspunt dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hoewel de vrouw stelt dat zij een ‘onmiskenbaar groot belang’ heeft bij haar verzoek in hoger beroep, laat zij na haar stelling deugdelijk te onderbouwen, hetgeen op haar weg had gelegen. Zoals reeds overwogen in ro. 3.5.3. treft haar betoog omtrent de gebruiksvergoeding geen doel. Voor zover zij belang stelt te hebben in verband met de kinderalimentatie, merkt het hof op dat de vrouw slechts heeft volstaan met de constatering, zonder enige nadere motivering, dat de definitieve kinderalimentatie lager uitvalt dan de kinderalimentatie die bij beschikking voorlopige voorzieningen is vastgesteld. Hier valt op geen enkele wijze een bijzondere omstandigheid in te lezen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw door deze proceshouding voor de man onnodig en ongegrond kosten heeft veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw in de proceskosten dient te worden veroordeeld voor zover die zien op de uitsluitend voor de grief tegen de echtscheiding ingelaste en gehouden mondelinge behandeling van 14 juli 2015.
De kosten van de man in deze worden begroot op € 894,= (tarief II, 1 punt voor het verschijnen van de advocaat ter zitting).

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover het de echtscheiding betreft;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 894,--, de kosten van dit onderdeel van de procedure in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2015.