In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, appellante in het principaal appel, verzoekt de beschikking te vernietigen voor zover het de echtscheiding betreft, en stelt dat er eerst een definitieve regeling moet komen met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding. De man, verweerder in het principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vernietiging van de echtscheiding.
Het hof constateert dat beide partijen hebben geappelleerd tegen verschillende onderdelen van de beschikking. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij een groot belang heeft bij het treffen van nevenvoorzieningen, zoals kinderalimentatie en gebruiksvergoeding, voordat de echtscheiding wordt uitgesproken. De man daarentegen stelt dat de vrouw zelf om de echtscheiding heeft verzocht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het herstel van de band tussen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen rechtvaardigen.
Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die nopen tot het herstel van de band tussen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd, en de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat haar proceshouding onnodige kosten heeft veroorzaakt. De beslissing van het hof is op 6 augustus 2015 openbaar uitgesproken.